Leerdoelen week 1 (hoofdstuk 1, 2 en 10)
De student kan:
- onderscheid maken tussen het materiële en het formele privaatrecht;
- de rol en functie van het burgerlijk procesrecht uitleggen en beschrijven;
- de beginselen van en begrippen uit het burgerlijk procesrecht benoemen,
uitleggen en verklaren;
- aangeven hoe het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Wet op de
Rechterlijke Organisatie zijn opgebouwd;
- de betrokken spelers en instanties binnen het burgerlijk procesrecht
benoemen en hun rol en taak beschrijven;
- aangeven welke kosten er komen kijken bij het voeren van een gerechtelijke
procedure in het burgerlijk recht.
,Hoofstuk 1 Kennismaking
1.1 Materieel en formeel burgerlijk recht
Het recht kan op verschillende manieren worden ingedeeld. Zo kan een
onderscheid worden gemaakt tussen publiekrecht en privaatrecht. Het
publiekrecht ziet toe op de rechtsverhouding tussen overheid en burger, terwijl
het privaatrecht (ook wel civiele recht of burgerlijk recht) de verhouding tussen
burgers onderling regelt. Daarnaast kan een onderscheid worden gemaakt in
diverse rechtsgebieden: regels die gelden voor het recht op een bepaald gebied
of over een bepaald onderwerp.
Het privaatrecht bevat grotendeels regelend recht. Dat betekent dat de rechter in
een geschil in beginsel eerst kijkt naar de afspraken tussen partijen en pas
daarna – wanneer partijen bepaalde aspecten niet of nauwelijks hebben geregeld
– naar de aanvullende regels van het Burgerlijk Wetboek.
Het materiële burgerlijk recht omvat inhoudelijke rechten en plichten:
rechtsregels om situaties, rechtsverhoudingen en handelingen juridisch te
definiëren en te kwalificeren. Het formele burgerlijk recht geeft antwoord op
de vraag volgens welke procedureregels deze rechten en plichten kunnen worden
geëffectueerd. Met andere woorden: hoe kunnen de materiële rechtsregels
worden afgedwongen bij de rechter? Aan welke (spel)regels moeten de
betrokken partijen zich houden? Omdat het bij het formele burgerlijk recht gaat
over de manier waarop een procedure moet worden gevoerd, wordt ook wel
gesproken over burgerlijk procesrecht. Het burgerlijk procesrecht omvat
vormvoorschriften en procedureregels waarmee een persoon in een civiele
procedure zijn materiële rechten en plichten kan effectueren, vast laten stellen,
tot stand laten brengen, wijzigen of beëindigen.
1.2 Functies van het burgerlijk procesrecht
- Het handhaven en beïnvloeden van materiële burgerlijke rechten en
plichten
Het burgerlijk procesrecht verschaft een persoon bepaalde middelen om zijn
burgerlijke rechten en plichten te handhaven en te beïnvloeden. Het burgerlijk
procesrecht omvat vormvoorschriften en procedureregels waarmee een persoon
in een civiele procedure zijn materiële rechten en plichten kan effectueren, vast
laten stellen, tot stand laten brengen, wijzigen of beëindigen.
- Het voorkomen van een gerechtelijke procedure (‘preventiefunctie’)
De middelen die het burgerlijk procesrecht biedt, zoals het instellen van een
vordering, kunnen een preventieve werking hebben. Onder dreiging van een
gerechtelijke procedure zijn burgers vaak bereid om (alsnog) vrijwillig hun
plichten te vervullen. Onder dreiging van een gerechtelijke procedure komen
partijen nogal eens tot een oplossing buiten de rechter om. Veel partijen willen
een kostbare en tijdrovende procedure, waarin de uitkomst bovendien soms niet
eenvoudig te voorspellen is, voorkomen.
- Het voorkomen van eigenrichting
Eigenrichting houdt in dat een persoon zelf en met eigen middelen zijn recht gaat
halen zonder hulp van de overheid en zonder dat hem daartoe een wettelijke
bevoegdheid is gegeven. Doordat het burgerlijk procesrecht middelen tot
handhaving van de civiele rechtsorde ter beschikking stelt, wordt eigenrichting
(‘oog om oog, tand om tand’) zo veel mogelijk voorkomen.
,1.3 Bronnen van het burgerlijk procesrecht
Als rechtsbronnen van het burgerlijk procesrecht gelden met name de wet,
verdragen en jurisprudentie. De belangrijkste wetten voor het burgerlijk
procesrecht zijn het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en de Wet op
de rechterlijke organisatie (Wet RO). Verdragen spelen onder meer een
belangrijke rol bij de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken in het
buitenland en het betekenen van processtukken aan een partij die in het
buitenland woont. Verder speelt art. 6 EVRM, dat het recht op een eerlijk proces
(fair trial) inhoudt, ook in het burgerlijk procesrecht een belangrijke rol.
1.3.1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) beschrijft concrete regels voor
het voeren van een procedure bij de burgerlijke rechter. Het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering geeft het wettelijk kader voor het procederen ten
overstaan van de rechtbank, het gerechtshof en de Hoge Raad, evenals voor de
gerechtelijke tenuitvoerlegging van uitspraken. Het Landelijk procesreglement
civiele zaken rechtbanken en gerechtshoven, opgesteld door de Landelijke
overleggen van de rechtbanken en van de gerechtshoven, staan belangrijke
nadere invullingen en praktische toepassingen van bepaalde regels uit het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals de regels over het indienen van
processtukken en de termijnen die de rechter verleent bij uitstel. Waar het
Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kaders schept en ruimte laat, vult het
reglement deze concreet in.
1.3.2 Wet op de rechterlijke organisatie
In de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO) staat beschreven hoe de
rechterlijke macht in Nederland is georganiseerd. In de Wet RO zijn onder meer
de organisatie, de taken en de bevoegdheden van de rechtbanken,
gerechtshoven en de Hoge Raad vastgelegd.
1.3.3 Internationale regelgeving
Ook op het gebied van het burgerlijk procesrecht is de invloed van het Europese
en internationale recht op het nationale recht niet meer weg te denken. Staten
en overheden werken op steeds meer terreinen met elkaar samen en (juridische)
grenzen vervagen. Rechtbanken en advocaten komen regelmatig met
buitenlandse partners in aanraking omdat geschillen vaker grensoverschrijdend
zijn. Hoewel verordeningen horizontale werking hebben en burgers hier een
rechtstreeks beroep op kunnen doen, ziet de werking van de verordeningen
vooral op het resultaat. Hoe dit resultaat bereikt kan worden, wordt geregeld in
de Uitvoeringswetten. Op deze plaats wordt volstaan met een algemene
aanduiding en beschrijving van de verordening.
1. EEX-Verordening (herschikking)/Brussel I-bis
De nieuwe EEX-Verordening is een verordening van de Europese Unie. Een EU-
Verordening is een besluit van de Europese Unie, dat rechtstreeks van
toepassing is binnen alle lidstaten en dat algemeen verbindende kracht heeft. In
Brussel I-bis wordt bepaald welke rechter in burgerlijke en handelszaken in een
Europees conflict bevoegd is, evenals op welke manier uitspraken van
buitenlandse rechters in andere lidstaten erkend en uitgevoerd worden. Brussel
I-bis is van toepassing op procedures die zijn ingesteld na 10 januari 2015. De
oude EEX-Verordening is van toepassing op procedures die zijn ingesteld voor 10
januari 2015.
, 2. EG-Bewijsverordening
De EG-Bewijsverordening beoogt de samenwerking tussen de gerechten van de
lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging te verbeteren, te vereenvoudigen
en te bespoedigen. Ook de EG-Bewijsverordening is een verordening van de EU.
3. EG-Betekeningsverordening
De EG-Betekeningsverordening ziet op het vergemakkelijken van de betekening
en kennisgeving van stukken tussen verschillende lidstaten. Deze verordening is
van kracht binnen de EU.
4. Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de
fundamentele vrijheden (EVRM)
Het EVRM is tot stand gekomen binnen de Raad van Europa met als doel het
bereiken van een grotere eenheid tussen de lidstaten door het handhaven en
verder verwezenlijken van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden. Het uitgangspunt voor het EVRM is de Universele verklaringen van de
Rechten van de Mens. Voor het Nederlandse burgerlijk procesrecht is vooral art.
6 EVRM van belang, waarin het recht op een eerlijk proces (fair trial) is
neergelegd.
1.3.4 Jurisprudentie
Veel wettelijke bepalingen eisen nadere invulling of aanvulling. De rechter vult
deze wettelijke bepalingen in of aan in gerechtelijke uitspraken. Zo kan de
rechter ook bepaalde rechtsregels interpreteren op een wijze die past bij
rechtsontwikkelingen die hebben plaatsgevonden.
1.4 Algemene uitgangspunten
De uitgangspunten worden gevormd door algemene rechtsbeginselen en
voorschriften voor procedures. Enerzijds dienen ze als leidraad voor de rechter,
anderzijds dienen ze voor de procespartijen als waarborg voor een eerlijk proces.
De uitgangspunten zijn terug te vinden in Boek 1, titel 1, afdeling 3 Rv (art. 19 t/
m 30 Rv: Algemene voorschriften voor procedures), art. 6 EVRM (fair trial-
beginsel), alsmede in de Grondwet (Gw) en de Wet algemene bepalingen.
- Recht op rechtspraak en rechtsbijstand
Het recht op rechtspraak en rechtsbijstand houdt in dat door iedereen een
geschil moet kunnen worden voorgelegd aan een overheidsrechter en dat
eenieder recht heeft op juridische bijstand in een procedure (art. 17, 18 en 112
Gw). Een belangrijk gevolg van deze beginselen is het toegangsprincipe:
iedereen moet toegang hebben tot de rechter en een rechtsbijstandverlener,
zoals een advocaat. Als gevolg hiervan hebben minder draagkrachtigen in
beginsel recht op ‘gesubsidieerde rechtsbijstand’: van overheidswege krachtige
burger hoeft slechts een eigen bijdrage te betalen; de Staat betaalt een
vergoeding aan de advocaat.
- Onafhankelijke en onpartijdige rechter
Onafhankelijkheid betekent dat de rechter geen verantwoording verschuldigd is
aan de overheid of aan collega-rechters. Onpartijdigheid houdt in dat de rechter
oordeelt zonder zich te laten leiden door de personen van de procespartijen. De
rechter moet objectief en onbevooroordeeld oordelen; hij moet als het ware
‘blind’ te werk gaan: onpartijdigheid wordt dan ook gesymboliseerd door de
blinddoek van Vrouwe Justitia.
Indien een partij op gerechtvaardigde gronden twijfelt aan de onpartijdigheid van
de rechter, kan die partij een verzoek tot wraking van die rechter doen (art. 36