Leerdoelen week 1 (Hoofdstuk 1 en 2)
De student:
Kan de plaats van het goederenrecht binnen het (privaat)recht verklaren;
Kan de basisbegrippen (vermogensrecht, relatief recht, zaak, onroerende
zaak, goed, registergoed, absoluut recht, roerende zaak, beperkt recht,
volledig recht, genotsrecht/gebruiksrecht, zekerheidsrecht, pandrecht,
hypotheekrecht, zakelijk recht, vorderingsrecht) van het goederenrecht
omschrijven en in voorbeelden herkennen;
Kan het onderscheid maken tussen absolute en relatieve rechten;
Is in staat om een onderscheid te maken tussen volledige en beperkte
rechten;
kan in een casus of een voorbeeld aan de hand van wetsartikelen en/of
jurisprudentie gemotiveerd aangeven of er sprake is van een roerende of
onroerende zaak;
kan een inhoudsanalyse maken van de verplicht voorgeschreven
goederenrechtelijke uitspraken van de Hoge Raad;
kan in de verplicht voorgeschreven goederenrechtelijke uitspraken van de
Hoge Raad aangeven welke rechtsvraag centraal staat;
kan in de verplicht voorgeschreven goederenrechtelijke uitspraken van de
Hoge Raad aangeven welke uitleg de rechter geeft aan een wettelijke
bepaling en met welke argumenten hij zijn beslissing motiveert.
,Hoofdstuk 1 Basisbegrippen van het goederenrecht
Het goederenrecht is het rechtsgebied dat gaat over de rechtsrelatie tussen een
persoon en een goed. Naast het goederenrecht is er het verbintenissenrecht. Het
verbintenissenrecht is het rechtsgebied dat de rechtsrelatie tussen personen
bestrijkt. Het goederenrecht en het verbintenissenrecht vormen samen het
vermogensrecht.
1.1 Goederen, zaken en vermogensrechten
1.1.1 Goederen
Art. 3:1 BW bepaalt dat goederen alle zaken en alle vermogensrechten zijn.
Hieruit kunnen we afleiden dat er kennelijk twee soorten goederen bestaan,
namelijk: zaken (art. 3:2 BW) en vermogensrechten (art. 3:6 BW)
1.1.2 Zaken
Volgens art. 3:2 BW zijn zaken ‘de voor de menselijke beheersing vatbare
stoffelijke objecten’.
Uit dit artikel blijkt dat een zaak aan twee criteria dient te voldoen, namelijk:
1. Voor menselijke beheersing vatbaar
Iets is voor menselijke beheersing vatbaar wanneer we het kunnen vastpakken
en er macht over kunnen uitoefenen.
2. Een stoffelijk object
Een stoffelijk object wil zeggen een voorwerp dat uit een bepaald materiaal, een
bepaalde stof bestaat.
Een auto, een huis, een boek en een stuk grond zijn zaken: ze zijn voor
menselijke beheersing vatbaar en het zijn stoffelijke objecten. De zee en de lucht
zijn geen zaken, omdat ze niet voor menselijke beheersing vatbaar zijn. Volgens
art. 3:2a lid 1 BW zijn dieren geen zaken. Uit het tweede lid van dit artikel volgt
echter dat regels met betrekking tot zaken in beginsel ook op dieren van
toepassing zijn.
1.1.3 Vermogensrechten
Vermogensrechten worden omschreven in art. 3:6 BW:
‘Rechten die, hetzij afzonderlijk hetzij tezamen met een ander recht,
overdraagbaar zijn, of er toe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te
verschaffen, ofwel verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht
gesteld stoffelijk voordeel, zijn vermogensrechten’.
Een vermogensrecht is een recht met vermogenswaarde. Dat wil zeggen: een
recht met een bepaalde waarde die in geld is uit te drukken.
Art. 3:6 BW:
1. Rechten die afzonderlijk of tezamen met een ander recht overdraagbaar zijn;
of
Rechten die overgedragen worden. De overdracht kan zowel zelfstandig
plaatsvinden als tezamen met een ander recht. Hiermee wordt bedoeld dat de
eigenaar van een bepaald recht dit recht aan een ander mag overgeven
(eigendomsrecht of een vorderingsrecht)
2. Die ertoe strekken de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen; of
Rechten die erop gericht zijn de rechthebbende, dit is meestal de eigenaar,
stoffelijk (materieel) voordeel te verstrekken (smartengeld en het recht van
gebruik).
3. Die verkregen zijn in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld stoffelijk
,voordeel.
Rechten die zijn verkregen in ruil voor stoffelijk voordeel of in ruil voor
toegezegd stoffelijk voordeel (vergoeding).
1.2 Roerende en onroerende zaken
1.2.1 Onroerende zaken
Zaken kunnen worden onderverdeel in roerende zaken en onroerende zaken.
In art. 3:3 lid 1 BW worden onroerende zaken als volgt omschreven:
‘Onroerend zijn de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond
verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de
grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere
gebouwen of werken’.
Onroerende zaken zijn zaken die niet verplaatsbaar zijn. Art. 3:3 lid 1 BW
onderscheidt de volgende categorieën onroerende zaken:
- De grond.
Hieronder verstaan we elk stuk grond, bijvoorbeeld een tuin, een park, een
weiland.
- Delfstoffen die nog niet zijn gewonnen.
Delfstoffen zijn gesteenten en mineralen met een bepaalde gebruikswaarde, die
uit de grond worden gewonnen.
- Beplantingen die met de grond zijn verenigd.
Dit zijn bomen, struiken, planten en gewassen die in de volle grond staan.
- Gebouwen die duurzaam met de grond zijn verenigd.
Hiermee worden gebouwen bedoeld die duurzaam op of in de grond zijn gebouwd
en niet zomaar te verplaatsen zijn. Elk gebouw dat op of in de grond is gebouwd,
is een onroerende zaak.
- Werken die duurzaam met de grond zijn verenigd.
Werken kunnen zijn: bouwsels die geen gebouw zijn, kunstwerken, stellages.
Vereist is dat ze duurzaam vast staan op of in de grond.
- Gebouwen en werken die door vereniging met andere gebouwen of werken
duurzaam met de grond zijn verenigd.
Hiermee worden gebouwen en werken bedoeld die zelf niet duurzaam met de
grond zijn verenigd, maar die aan andere gebouwen en/of werken ‘vastzitten’ en
door die verbinding duurzaam met de grond zijn verenigd.
De centrale vraag in de uitspraak is of de portacabin een roerende of onroerende
zaak in de zin van art. 3:3 BW is.
Portacabin-arrest
Een zekere Buys heeft op een aan hem toebehorend stuk grond een portacabin
laten plaatsen. Een van de eigenschappen van een portacabin is dat deze snel en
eenvoudig geplaatst en verplaats kan worden. Volgens Buys is zijn portacabin
een roerende zaak.
De portacabin van Buys wordt ingericht en gebruikt als bedrijfsgebouw, meer
specifiek als kantoorruimte. Er is een gas-, water- en elektriciteitsaansluiting,
alsook een aansluiting op het telefoonnet en de riolering. Verder is aan de
onderkant van de portacabin een plint bevestigd die tot aan de grond reikt,
waardoor het lijkt of het bouwsel met de grond is verenigd. Rondom de
portacabin ligt een goed onderhouden tuin met een tegelpad naar de ingang.
De andere partij in het geschil, de Rabobank, is van mening dat de portacabin
, van Buys een onroerende zaak is. De Rabobank beroept zich erop dat het
bouwsel duurzaam met de grond is verenigd en daarom een onroerende zaak is
in de zin van art. 3:3 BW.
Partijen kunnen niet tot een vergelijk komen en uiteindelijk buigt de Hoge Raad
zich over de zaak. De Hoge Raad is van oordeel dat uit de hiervoor omschreven
omstandigheden onder meer blijkt dat de portacabin naar haar aard en inrichting
bestemd is om als bedrijfsgebouw te worden gebruikt en om duurzaam ter
plaatse te blijven. Daarbij acht de Hoge Raad het niet van belang dat in
technisch opzicht de mogelijkheid bestaat om het bouwsel te verplaatsen.
De Hoge Raad concludeert uit voorgaande dat de portacabin een onroerende
zaak is en stelt de Rabobank in het gelijk.
1.2.2 Roerende zaken
Art. 3:3 lid 2 BW bepaalt dat roerende zaken alle zaken zijn die niet onroerend
zijn. Het zijn dus zaken die verplaatsbaar zijn.
1.3 Hoofdzaak en bestanddeel
In art. 3:4 BW wordt het begrip bestanddeel beschreven. Volgens het eerste lid
van dit artikel is een bestanddeel alles wat volgens verkeersopvatting deel
uitmaakt van een zaak. Met ‘verkeersopvatting’ wordt het maatschappelijk
verkeer bedoeld, de omgang van mensen met elkaar in de maatschappij. Het
gaat om een mening die op een bepaald moment door het merendeel van de
maatschappij wordt onderschreven. Een bestanddeel is dus iets waarvan wij als
maatschappij vinden dat het deel uitmaakt van een andere zaak. Die andere
zaak wordt daarmee de hoofdzaak. Daarbij speelt een rol of een zaak als voltooid
beschouwd kan worden wanneer het betreffende bestanddeel ontbreekt.
Lid 2 van art. 3:4 BW geeft een tweede omschrijving van het begrip bestanddeel:
‘Een zaak die met een hoofdzaak zodanig verbonden wordt dat zij daarvan niet
kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt
toegebracht aan een der zaken, wordt bestanddeel van de hoofdzaak’.
Dit artikel duidt op de situatie dat een zaak met een andere zaak wordt
verbonden en daar niet meer van kan worden afgescheiden zonder dat er
beschadiging optreedt.
Bomen, struiken en planten kunnen ook als bestanddeel worden aangemerkt,
wanneer zij in de grond geplant zijn. Zij zijn dan bestanddeel van de grond
geworden.
1.4 Registergoederen en niet-registergoederen
Registergoederen worden in art. 3:10 BW omschreven als:
‘Goederen voor welker overdracht of vestiging inschrijving in daartoe bestemde
openbare registers noodzakelijk is’.
- Registergoederen zijn in de eerste plaats goederen.
- Voor de overdracht of de vestiging van deze categorie goederen is inschrijving
in openbare registers noodzakelijk.
Overdracht wil zeggen dat het goed van de ene persoon overgaat op de andere.
In bepaalde gevallen wordt niet gesproken over overdracht maar over vestiging.
De inschrijving van de overdracht of vestiging van dit type goederen dient dus
plaats te vinden in de openbare registers. Dit zijn registers die voor eenieder