Jill van Valkenburg Pedagogisch klimaat PW leerjaar 1 t/m 3
Pedagogisch klimaat PW
7.1 inleiding
Het is een belangrijke taak voor jou als pedagogisch werker om kinderen te begeleiden bij
het goed omgaan met diversiteit. Groepen in de kinderopvang en in het onderwijs bieden
een rijke sociale omgeving.
7.2 vertrouwd maken met diversiteit
Elk kind is anders. Ieder kind heeft een eigen kleur, achtergrond en karakter. Het ene kind
houdt van wilde spelletjes, het andere kind speelt liever rustig in een hoekje. In elke groep
zitten drukke en rustige kinderen. Soms ook met een lichamelijke of verstandelijke
beperking, gedragsproblemen of kinderen die de taal niet goed spreken. Ondanks die
verschillen probeer je ervoor te zorgen dat elk kind zich op zijn gemak voelt in de groep.
7.2.1 voorkeur voor het vertrouwde
Kinderen staan open voor nieuwe dingen en zijn nieuwsgierig naar de wereld. Tegelijkertijd
hebben ze sterk de neiging te ordenen wat ze ervaren en om zich heen zien. Alle kinderen
zien al heel jong verschillen tussen mensen en ontwikkelen al jong een voorkeur voor wat
bekend en vertrouwd is. Een gevolg daarvan is wel dat kinderen geneigd zijn tot zwart-wit
denken.
Zwart-witdenken kan bij kinderen leiden tot vooroordelen. Dit kan omgaan met
verscheidenheid in de weg staan. Zwart-wit denken kan er toe leiden dat kinderen in vaste
patronen gaan denken over hoe jongens en meisjes zich horen te gedragen.
Kinderen kiezen er opvallend vaak voor om te spelen met kinderen van hun eigen leeftijd en
eigen sekse. Vooroordelen ontstaan pas door de reactie van volwassenen. Want hoe kijken
ouders tegen andere mensen aan? Ook kinderen maken soms opmerkingen die kwetsend
kunnen overkomen. Zij zijn zich er niet altijd van bewust hoe zoiets overkomt.
7.2.2 veiligheid bieden
Veiligheid is een voorwaarde om samen verschillend te zijn. Wat je doet is goed kijken naar
een kind, zodat je weet wat het nodig heeft en hoe jij daar zo goed mogelijk bij kunt helpen.
Probeer je aandacht zo goed mogelijk over alle kinderen te verdelen, zodat je niet alleen
bezig bent met het drukste kind van de groep. Je probeert de oorzaak te achterhalen van
moeilijk gedrag en speelt daar zo goed mogelijk op in.
7.3 respectvol omgaan met anderen
Groepen bieden de kans kinderen uit andere culturen, met andere achtergronden, interesses
en voorkeuren te leren kennen. Jouw taak als opvoeder is kinderen vertrouwd maken met
verscheidenheid. Dit betekent dat je kinderen begeleid en stimuleert tot interactie met elkaar.
Kinderen zijn leergierig. Daarom kun je ze veel vertellen over de verschillen tussen mensen
wat betreft sekse, etnische afkomst, huidskleur, handicap, religie of gezinsvorm. Zo leer je
kinderen kritisch te denken over vooroordelen.
7.3.1 interactie stimuleren
Moedig kinderen aan met elkaar te spelen. Stimuleer dat ze op een vanzelfsprekende manier
omgaan met alle andere kinderen, dus ook met de kinderen met een andere achtergrond.
,Jill van Valkenburg Pedagogisch klimaat PW leerjaar 1 t/m 3
Leer kinderen omgaan met verschillen. Je helpt ze bij het ontwikkelen van een positief
zelfbeeld door te bevestigen dat iemand goed is zoals hij is en zichzelf mag zijn.
Kinderen verschillen in uiterlijk, maar er zijn ook veel overeenkomsten. Benadruk dat
iedereen anders is, maar wel even belangrijk. Dit kun je doen door geregeld op een gewone
en ontspannen manier aandacht te schenken aan overeenkomsten en verschillen tussen de
kinderen in de groep.
7.3.2 sociale vaardigheden
In de groep kunnen kinderen oefenen met sociale vaardigheden, gericht op het omgaan met
verschillen in de groep. Stimuleer sociale vaardigheden als samen spelen, delen, op hun
beurt wachten, meehelpen, regels hanteren en begrip hebben voor anderen. Leer de
kinderen hoe zij zich kunnen inleven in de ander. Maak duidelijk dat je bepaald gedrag of
opmerkingen afwijst. Stimuleer kinderen om voor zichzelf en voor anderen op te komen als
ze worden geconfronteerd met vooroordelen.
Als pedagogisch werker houd je rekening met diversiteit en speel je een belangrijke rol in het
ontwikkelen van sociale vaardigheden bij kinderen. dit betekent concreet:
- Stel je open voor kinderen. laat merken dat je interesse hebt voor wat hen
bezighoudt.
- Stimuleer een positief zelfbeeld. Laat zien dat je positieve verwachtingen hebt van elk
kind en geef complimentjes.
- Bied ruimte voor verschillende standpunten. Zoek steeds naar datgene wat je met
anderen verbindt.
- Stimuleer een positieve groepssfeer. Moedig kinderen aan persoonlijke gevoelens
met elkaar te delen en elkaar te waarderen.
- Moedig elk kind aan om op een kritische manier na te denken over vooroordelen.
- Stel duidelijke groepsregels op en bespreek die regelmatig met elkaar. Leer de
kinderen ruzies en conflicten op te lossen.
- Maak kinderen er van bewust dat ze anderen met hun opmerkingen kunnen kwetsen,
ook al is dat misschien onbedoeld.
Generaliseren = uit enkele gebeurtenissen algemene conclusies trekken.
Stereotyperingen = een beeld gebaseerd op geen of te weinig feiten en komt niet overeen
met de werkelijkheid.
Vooroordelen = een oordeel vormen dat niet gebaseerd is op feiten. Dit ontstaat soms uit
gemakzucht, onwetendheid en angst.
Discriminatie = dit betekent letterlijk verschil maken. Dit gebeurt als je groepen of individuen
op oneigenlijke gronden anders behandeld dan anderen.
Racisme = de opvatting dat bepaalde groepen met uiterlijke biologische kenmerken beter zijn
dan andere groepen.
7.4 aansluiten bij de belevingswereld
Elk kind wil zich welkom voelen, heeft behoefte aan erkenning, waardering en eigen
verantwoordelijkheid. Elk kind heeft een veilige basis nodig en wil gezien worden. Elk kind
heeft behoefte aan betrokkenheid, ondersteuning, veiligheid en acceptatie. Dit bereik je door
je gedrag, maar ook door zo goed mogelijk aan te sluiten bij de belevingswereld van
, Jill van Valkenburg Pedagogisch klimaat PW leerjaar 1 t/m 3
kinderen en de keuzes die je maakt voor bijvoorbeeld de aankleding van de ruimte en het
materiaal.
Met wat extra aandacht kun je in de kinderopvang zorgen voor spelmateriaal waarin alle
kinderen hun achtergrond herkennen. Moedig kinderen op school aan spullen van thuis mee
te nemen. Zo geef je ze bij de aankleding van de ruimte ook zelf een taak en een stem.
Door aan te sluiten bij de belevingswereld van kinderen kan elk kind zich in de groep thuis
voelen. Denk daarbij aan de volgende aandachtspunten:
- Zorg in de verkleedkist voor kleding en attributen uit het dagelijks leven van diverse
landen.
- In de boekenhoek boeken met verhalen uit heel de wereld en boeken over kinderen
met een aandoening of beperking.
- Maak muziek met multiculturele muziekinstrumenten en zing liedjes uit alle landen.
- Hang een wereldkaart aan de muur met afbeeldingen van diverse culturen en
gezinssituaties herkenbaar voor alle kinderen.
- In de poppenhoek niet alleen blanke, maar ook gekleurde poppen met verschillende
gelaatstrekken.
- Vier alle feesten en niet alleen de westerse, christelijke feesten.
7.5 genderbewust opvoeden
Bij de begeleiding van kinderen lopen de verschillen tussen jongens en meisjes wel het
meest in het oog. Hoe kun je jongen en meisjes het beste in hun ontwikkeling begeleiden?
7.5.1 verschillen tussen jongens en meisjes
Als je met kinderen werkt, zie je tussen jongens en meisjes behalve hun uiterlijk ook andere
opvallende verschillen. Jongens zijn vaak energieker, houden meer van wilde spelletjes en
hebben een stevige competitiedrang. In hun spel zie je dat meisjes vaak meer zorggericht
zijn en graag in een hoekje zitten te spelen.
Jongens zijn gemiddeld drukker en beweeglijker dan meisjes. Ze kunnen minder lang
stilzitten en willen graag de sterkste, de beste en de slimste zijn. Ze spelen graag in grote
groepen en laten ook meer risicovol gedrag zien. Hun fijne motoriek en ontwikkeling van de
taal ontwikkelt zich later dan bij meisjes. Een typische jongen:
- Leert door te ervaren en te experimenteren en gaat het liefst meteen tot actie over.
- Praat graag over feiten en gebeurtenissen en kan zijn gevoelens minder goed
verwoorden.
- Is nieuwsgierig, tast grenzen af en neemt graag risico’s. hij reageert impulsief, zonder
na te denken over de gevolgen.
- Heeft een korte spanningsboog: wordt snel afgeleid door wat hij ziet.
- Maakt vaak ruzie, maar is dat daarna snel weer vergeten.
Meisjes zijn gemiddeld rustiger dan jongens. Ze zijn taalvaardiger, maar minder goed in het
oplossen van ruimtelijke problemen. Meisjes willen vooral de liefste zijn. Dat biedt veiligheid.
Daarom doen meisjes aardig tegen anderen, luisteren beter en zij ze volgzamer. Ze zitten
raag in kleine groepjes rustig te spelen of te tekenen. Meisjes hebben een grote
woordenschat en zijn gericht op relaties. Ze kunnen zich goed in een ander verplaatsen. Een
typisch meisje:
- Denkt vaak langer na voordat ze tot actie overgaat; ze bekijkt iets eerst van meerdere
kanten.