Functieleer TiU
Psychologie - Brysbaert
MechteldC
Samenvatting Functieleer
-Hoofdstuk 1 - Wat is psychologie?-
1.1 Een definitie van psychologie
Psychologie is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waarbij die
gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijpen die aan dat gedrag ten
grondslag liggen.
1.2 Voorontwikkelingen
Plato en Aristoteles waren de eersten die schreven over het functioneren van de mens. Na de
val van het Romeinse Rijk paste de kerk deze geschriften aan aan de kerkelijke leer. TIjdens de
16de-17de eeuw groeide de kennisvergaring. Newton, Galilei en Copernicus zijn belangrijke
namen. Het inzicht dat niet de aarde, maar de zon het middelpunt van het heelal is, wordt de
copernicaanse revolutie genoemd.
Helmholtz was belangrijk voor onderzoek naar zien en horen, want hij begon met het meten van
zenuwimpulsen in de zenuwvezels in kikkerpoten. Donders heeft dit onderzoek uitgebreid naar
de mens. Hij mat mentale chronometrie, de psychologische processen van
informatieverwerking. Dit deed hij door te kijken naar hoeveel tijd mensen nodig hebben voor
een bepaalde taak, om zo de structuur van de geest te begrijpen.
Hij onderzocht hoe lang het duurt om het verschil te horen en te begrijpen tussen verschillende
klanken. “Ki, ka, ku ke”. Er waren 3 condities:
- A. Ppn moet ki herhalen
- B. Ppn hoort ki ke ka ku en moet herhalen
- C. Ppn hoort ki ke ka ku en moet alleen ki herhalen
Hier paste hij de discriminatie methode op toe. C - A = de tijd die nodig is voor de discriminatie
van een stimulus: C-A = 243-19 = 46 ms. Keuze voor articulatie van spraak: B-C = 285-243 =
42ms. Dit onderzoek is nog steeds van belang: Wordt gebruikt in FMRI onderzoek (kijkt naar
zuurstofgebruik in brein). Kan in het brein kijken voor de verschillen bij het zien van gezichten
en een object zoals een huis. Als je ze dan dus van elkaar aftrekt (Donders’ methode), kun je
zien wat het verschil is. Het is hierbij wel lastig om de juiste controleconditie te vinden (in dit
voorbeeld het huis).
Ook de evolutietheorie van Darwin w as belangrijk bij het ontstaan van de psychologie.
Volgens deze theorie passen wezens zich aan aan de omgeving. Degene die zich het best
aanpast aan omgeving, overleeft. Mensen kun je op dezelfde manier bestuderen als dieren met
behulp van evolutietheorie. De onderzoeken op dieren bleken later toepasbaar op mensen, dus
dit onderzoek was belangrijk voor oa de gezondheid.
1.3 Ontstaan van de psychologie
1
, Functieleer TiU
Psychologie - Brysbaert
MechteldC
Descartes was een belangrijke filosoof die uitging van 3 principes, dualisme (mens heeft een
lichaam en een geest), rationalisme (kennis kun je vergaren met je rede/ratio/door na te
denken) en nativisme (kennis is aangeboren). Hij geloofde in een vrije wil. Zijn vierde
overtuiging was dat het universum een machine vormde die wiskundig kan worden beschreven.
De psychologie start bij Wilhelm Wundt, die de eerste kamer op de universiteit oprichtte. Hij
was geïnteresseerd in het structuralisme, een stroming die op basis van introspectie (kijken
naar bewustzijn van binnenuit) de structuur van het bewustzijn probeerde te ontdekken. Hierbij
wordt de psychologie gezien als een wetenschap van de onmiddellijke ervaring. De drie
hoofdcomponenten van ervaring waren sensaties, beelden en gevoelens. Later bleek dat hij
ook nog andere interesses had, maar hij was onder het structuralisme geschaard vanwege de
boeken van Titchener. Echter mislukte deze methode, want iedereen ervaart iets op een andere
manier, dus geeft ook anders antwoord. Soms doen we iets, maar weten we niet op welke
manier dus kunnen dit niet uitleggen.
Alfred Binet en Theodore Simon kwamen met de eerste bruikbare IQ test (de vader van de
toegepaste psychologie). In Amerika ontstond het functionalisme, een stroming die niet zozeer
geïnteresseerd was in de precieze structuur van het brein, maar naar de functies van het
bewustzijn. Er kwam steeds meer nadruk op gedrag ipv bewustzijn. Hierdoor schreef John
Watson een pamflet en ontstond het behaviorisme (ook wel S-R-psychologie, stimulus-respons
psychologie genoemd). Dit is een stroming die het gedrag van mensen bestudeerd en zich
alleen focust op gedrag (imput en output). Men neemt een standpunt alleen voor waar aan als
observeerbaar, meetbaar gedrag het onderwerp is. Er wordt gebruik gemaakt van operationele
definities, alles moet zo concreet mogelijk vermeld worden. Watson was geïnspireerd door het
logisch positivisme, een beweging die ervan uitgaat dat natuurwetenschappen de beste
manier zijn om de wereld te begrijpen en kennis te verkrijgen. Daarbij ontstond ook de
klassieke conditionering van Pavlov en de operante conditionering van Skinner.
Ook ontstond de psychoanalyse van Freud. Dit is een theorie die zegt dat het bewustzijn en
gedrag slechts oppervlakkige fenomenen zijn, onbewuste krachten zijn de oorzaak van
persoonlijkheidsverschillen en mentale stoornissen. ZIjn onderzoeksmanier, de hermeneutiek
sloot meer aan bij het begrijpen van het verleden en de filosofische cultuur dan bij de
natuurwetenschappen.
De Gestaltpsychologie van Wertheimer, Kohler en Koffka was tegen Wundt’s structuralisme
(want perceptie is meer dan sensatie) en tegen behaviorisme (want complex gedrag is meer
dan de som der componenten). Ze gebruikten het fenomeen van de apparente beweging als
bewijs, twee lampjes die op de juiste timing/afstand oplichten lijken te bewegen als 1 lampje dat
beweegt als hoog-laag of links-rechts. Volgens hen is perceptie een constructie en geen
passieve reflectie van de sensatie.
1.4 Onderzoeksmethoden in de psychologie
2
, Functieleer TiU
Psychologie - Brysbaert
MechteldC
Een theorie is een samenhangend geheel van ideeën. Alvorens een onderzoek uit te voeren
zal de onderzoeker een literatuurstudie doen, het verzamelen van verschillende literatuur over
een bepaald onderwerp.
Er zijn verschillende soorten onderzoek:
A. Beschrijvend onderzoek (descriptief)
a. Naturalistische observatie: gedrag wordt systematisch geobserveerd in een
natuurlijke context
1. Voordeel: van groot belang voor evidence-based onderzoek (in
tegenstelling tot overtuigingsbased).
2. Nadeel: reactieve gedragingen, dit betekent dat de onderzoeker invloed
heeft op het geobserveerde gedrag
b. Vragenlijst
1. Nadeel: Sociale wenselijkheid
c. Interviews
I. Gestructureerd interview = vaste lijst vragen
II. Ongestructureerd interview = vragen niet van tevoren vast, maar reactie
op antwoorden
1. Nadeel: Geen zekerheid
2. Perceptie, dus het resultaat is niet noodzakelijk de werkelijkheid
3. Sociale wenselijkheid, waardoor de antwoorden oneerlijk kunnen zijn.
d. Opiniepeilingen = inventaris van meningen van een representatieve groep van de
bevolking, op basis waarvan men conclusies trekt voor de hele populatie.
1. Nadeel: Representatieve groep vinden is moeilijk
e. Gestandaardiseerde psychologische test (bijv rekentest)
d. Archiefdata
e. Gevalstudies = Studie naar één geval
f. Kwalitatief onderzoek (gesprekken) in een focusgroep, een groep van personen
die ervaring heeft met iets en onderling ervaringen en visies uitwisselt.
B. Correlatieonderzoek: beschrijven van verbanden tussen variabelen
Een variabele is elk kenmerk wat kan veranderen en gemeten kan worden. De
correlatie is de mate waarin twee variabelen met elkaar samenhangen. Dit wordt
uitgedrukt in de correlatiecoëfficiënt: getal tussen -1 en +1 welke de richting en mate
van het verband aangeeft. Hoe verder van de 0, hoe sterker het verband.
- Positief verband (0,09-1) bijv. Lengte en gewicht
- Negatief verband (-1 - -0,09) bijv. Aantal sigaretten en leeftijd
- Nulcorrelatie (0) bijv lengte van eeneiige tweelingen
Er zijn 3 opties:
- A→B
- B→A
- C → A&B
Probleem: je kunt oorzaak en gevolg moeilijk onderscheiden
3