Taak 1 ADHD
Leerdoelen:
- Wat zijn de DSM-5 criteria voor ADHD?
- Wat is de comorbiditeit en prevalentie?
- Wat zijn de oorzaken van ADHD?
- Wat zijn de behandelingen voor ADHD?
- Wat is working memory training?
-
Nolen-Hoeksma H10
Disruptieve gedragsproblemen worden gekenmerkt door
impulsief en slecht gecontroleerd gedrag. Voorbeelden
hiervan zijn ADHD en Conduct Disorders, dit zijn
externalizing disorders: hyperactief en geen aandacht.
ADHD is een aanhoudend patroon van aandachttekort en/of hyperactief-impulsief gedrag. Het heeft
vooral problemen met executieve functies. Dit uit zich door weinig aandacht, het niet voltooien van
taken en het moeite hebben met doelen bereiken.
- Hyperactiviteit: heel rusteloos, altijd on the go en willen bewegen.
- Impulsiviteit: reageren zonder beschouwing van de consequenties. Ongeduldig en responsen
niet kunnen onderdrukken. Liever onmiddellijke beloningen dan beloningen op de langere
termijn.
DSM-5 criteria voor ADHD – Attention-Deficit/Hyperactivity Disorder
- Symptomen zijn aanwezig voor het 12e levensjaar, tussen 7 en 12.
- Symptomen zijn aanwezig in minimaal 2 contexten, dus in meer dan 1 situatie.
- Symptomen beperken de normale functionering, op school, werk en in het sociale leven.
Impairment, iemand moet eronder lijden.
- Symptomen kunnen niet verklaard worden door schizofrenie, andere psychische stoornissen
of mentale stoornissen. Het moet uniek zijn.
A of B.
A. 6/meer van de volgende symptomen van aandachttekort/onoplettendheid voor minimaal 6
maanden tot een punt dat storend en ontwikkelingsmatig ongepast is.
I. Geen aandacht geven aan details of zorgeloze fouten maken in schoolwerk, werk en
andere activiteiten.
II. Problemen hebben op aandacht bij taken of speelactiviteiten te houden.
III. Niet luisteren wanneer er direct gesproken wordt.
IV. Instructies niet opvolgen en er niet in slagen schoolwerk, klusjes of plichten af te maken.
V. Moeite hebben om activiteiten te organiseren.
VI. Vermijden, niet leuk vinden en geen dingen willen doen die langdurige mentale
inspanning vereisen.
VII. Dingen verliezen die nodig zijn voor taken en activiteiten.
VIII. Makkelijk afgeleid worden.
IX. Vergeetachtig zijn in dagelijkse activiteiten.
, B. 6/meer van de volgende symptomen van hyperactiviteit/impulsiviteit voor minimaal 6
maanden tot een punt dat storend en ontwikkelingsmatig ongepast is.
Hyperactiviteit
I. Friemelt met handen en voeten of wriemelt in een stoel.
II. Staat op wanneer er wordt gevraagd te blijven zitten.
III. Rent en klimt waar dit niet geschikt is.
IV. Moeite hebben om te stil spelen of te genieten van vrijetijdsactiviteiten.
V. Vaak ‘on the go’ en doet alsof het wordt gedreven door een motor.
VI. Praat overdreven/extreem.
Impulsiviteit
I. Geeft antwoorden voordat de vraag compleet gesteld is.
II. Moeite hebben met wachten op de beurt.
III. Onderbreekt en stoort anderen..
C. Sommige symptomen die verslechtering veroorzaken zijn aanwezig voor 7-jarige leeftijd.
D. Sommige verslechteringen van de symptomen zijn aanwezig in 2/meerdere settings.
E. Duidelijk bewijs van significante verslechtering in sociaal, school en werk functionering.
Er zijn 3 subtypes van ADHD volgens de DSM-IV-TR.
- Predominantly inattentive type
Gediagnostiseerd als 6/meer symptomen van onoplettendheid maar minder dan 6
symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit aanwezig zijn. Langzaam ophalen van informatie
uit het geheugen en een langzame werking van informatie, slaperigheid, dromerigheid en
een lage levels van alertheid.
- Predominanlty hyperactive-impulsive type
Gediagnostiseerd als 6/meer symptomen van hyperactiviteit-impulsiviteit maar minder dan 6
symptomen van onoplettendheid aanwezig zijn. (voorbeeld Eddie heeft dit type)
- Combined type
6/meer symptomen van onoplettendheid en 6/meer symptomen van hyperactiviteit-
impulsiviteit.
Consequenties:
- Zelf
Laag zelfvertrouwen, ongelukken en verwondingen, roken/middelenmisbruik, delinquentie
- School
Kinderen met ADHD presteren vaak niet goed op school omdat ze hun aandacht er niet bij
kunnen houden, het materiaal niet leren en onder hun intellectuele mogelijkheid presteren.
20-25% van de kinderen met ADHD heeft serieuze leerproblemen, dit maakt het extra lastig
om goed te presteren.
- Relaties
Kinderen met ADHD hebben geen goede relaties met andere kinderen en worden vaak
volledig afgewezen. Als kinderen met ADHD interacten zijn ze vaak opdringerig, prikkelbaar
en veeleisend. Ze willen hun eigen regels gebruiken en worden snel vijandig/gewelddadig.
- Gedrag
Vaak gediagnostiseerd als een conduct disorder. Kinderen met gedragsstoornissen schenden
de normen voor gedrag naar anderen door zich onverschillig en gewelddadig te gedragen.
45-60% van de kinderen met ADHD ontwikkelt een gedragsstoornis, drugsmisbruik of
schendt de wet.
, Prevalentie:
5% van de kinderen
ontwikkelt ADHD. Dit zijn
3x zoveel jongens dan
meisjes. Meisjes met
ADHD hebben minder
verstorend gedrag dan
jongens, wat zorgt voor
een onder-identificatie
van ADHD bij meisjes.
Kenmerken houden bij
75% van de gevallen aan
tot aan de
jongvolwassenheid.
Volwassenen met ADHD hebben meer risico voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis,
huwelijksproblemen, verkeersongelukken, juridische overtredingen en veranderen vaak van baan.
4.4% van de volwassenen heeft ADHD. Dit zijn meer mannen dan vrouwen. De meesten hebben geen
behandeling gehad specifiek voor ADHD, maar wel voor andere stoornissen.
Comorbiditeit:
Volwassen met ADHD hebben een verhoogde kans op depressie, angststoornissen, misbruik en
antisociale persoonlijkheidsstoornissen. Ook kans op conduct disorder: ½ van de individuen krijgt dit.
Het is een gedragsstoornis waarbij wordt gelogen, gevochten, vandalisme en weggerend van huis.
- Oppositional defiant 67%
- Conduct stoornis 46%
- Angst 44%
- Coördinatie problemen 33%
- Depressie 32%
- Tic stoornis 8%
- Tourette 1%
Biologische factoren:
- Mensen met ADHD verschillen met mensen zonder psychologische
stoornis op het gebied van neurologisch functioneren en cerebrale
bloedstroom. Mensen met ADHD hebben een kleinere prefrontale
cortex, die zorgt voor het reguleren van aandacht, organiseren en
plannen. Deze vertoont bij mensen met ADHD abnormale activiteiten
wanneer ze proberen hun response te inhiberen. Omdat de prefrontale
cortex blijft groeien tot volwassenheid, wordt er gezegd dat kinderen
met ADHD neurologisch onvolwassen zijn, hun brein ontwikkelt
langzamer dan de breinen van andere kinderen, wat ervoor zorgt dat ze
moeilijk aandacht kunnen behouden en hun gedrag moeilijk kunnen
controleren -> immaturity hypothesis.
- De catecholamine neurotransmitters functioneren abnormaal bij mensen met ADHD.
Hieronder vallen dopamine, serotonine en norepinephrine. Dopamine speelt de grootste rol,
serotonine ook een grote rol, heeft te maken met impulsiviteit. Drugs die effect hebben op
norepinephrine zijn nuttig bij het behandelen van ADHD, aangezien deze systemen inactief
zijn bij de stoornis.
, - Als je broer/zus ADHD heeft, is de kans 3-4 keer groter dat jij ook ADHD krijgt. Als mensen in
een familie ADHD hebben, komt antisociaal, alcoholisme en depressie ook voor in de familie.
Genetische factoren spelen een rol in de kwetsbaarheid voor ADHD. De dopamine
transporteur genen zijn abnormaal bij ADHD. 76% is erfelijk.
- Zwangerschap. ADHD is geassocieerd met een laag gewicht bij de geboorte, te vroeg geboren
en zuurstofgebrek. Als moeder veel drinken of roken tijdens de zwangerschap kan er ADHD-
gerelateerd gedrag ontwikkelen.
Psychobiologische en sociale factoren:
Kinderen met ADHD hebben vaker een familie waarin de ouders gescheiden zijn of waarin ze (veel)
verhuizen, vaker dan bij kinderen zorgen psychologische verstoring. Hun vaders vertonen vaak
antisociaal en crimineel gedrag en hun interacties met hun moeder vertonen vaak vijandigheid en
conflict. Er bestaat ook een niet-genetische vorm van ADHD die wordt veroorzaakt door de
omgeving. Omgevingsfactoren die bijdragen aan de ontwikkeling van ADHD: instabiele
familiesituatie, conflicten met de ouders, ouders met mentale stoornissen, geen gestructureerde
school/thuissituatie. Ouder-kind interacties.
Behandelingen voor ADHD:
- Stimulant medicijnen, zoals Ritalin (methylphenidate), Dexedrine en Adderall. 70-85% van de
kinderen met ADHD reageert op deze drugs met een afname in vragend, verstorend en niet-
compatibel gedrag. Ook een toename in positieve mood, de mogelijkheid om doelgericht te
zijn en de kwaliteit van interacties met anderen. Stimulanten werken door dopaminelevels in
de synapsen te laten toenemen, wat vrijlating stimuleert en de heropname van deze
neurotransmitter inhibeert. De bijwerkingen van stimulanten zijn verminderde eetlust,
insomnia, edginess en van streek raken. Stimulaten hebben het risico dat mensen misbruik
maken.
- Andere drugs, zoals atomoxetine, clonidine en guanfacine. Dit zijn geen stimulanten, maar
deze drugs hebben invloed op norepinephrine levels. Deze drugs kunnen tics verminderen en
cognitieve prestaties verbeteren. Bijwerkingen van deze drugs zijn een droge mond,
vermoeidheid, duizeligheid, constipatie en sedatie.
- Antidepressanten. Worden vooral gegeven aan mensen met ADHD die ook een depressie
hebben. Deze drugs hebben positieve effecten op cogntieive prestaties maar zijn niet zo
effectief als stimulaten tegen ADHD. Bupronine is een antidepressant met sterke effecten op
dopmaine levels en is meer effectief dan andere antidepressanten.
De voordelen van medicijnen voor ADHD hebben wel maar effect op de korte termijn. Als er wordt
gestopt met de medicijnen keren symptomen vaak terug. 42% van de gevallen met ADHD wordt met
medicatie behandeld. Deze medicatie werkt bij ongeveer 70% van de gevallen. Het nadeel is dat er
op lange termijn geen effecten zijn. Symptomen komen terug als je stopt met de medicijnen.
- Cognitieve gedragstherapie (CBT): voor ADHD focust op het bevorderen aandacht, doel-
directheid en prosociaal gedrag en focust op het verminderen van impulsief en hyperactief
gedrag. Dit gaat vaak samen met het straffen en belonen van kinderen. Het combineren van
stimulerende therapie en gedragstherapie heeft is heel effectief in het verminderen van
ADHD-symptomen.
- Gedragstherapie: specifieke gedragingen veranderen en nieuwe gedragspatronen worden
aangeleerd.
o Selective reinforcement techniques: goed gedrag moet worden bekrachtigd en slecht
gedrag moet worden genegeerd.
o Time-out (TO): verminderen van slecht gedrag door het kind uit een situatie/plek
weg te halen.