4.1 Project 2
Vignet 1: hoe verloopt de normale cognitieve ontwikkeling in de midden kindertijd?
Vignet 2: wat houden autisme en selectief mutisme in?
Vignet 3: hoe ontstaan ADHD en selectief mutisme?
Vignet 4: hoe kunnen ADHD en selectief mutisme behandeld worden?
Normal Norma
1. Zou ze moeten kunnen TOM
2. Zou ze moeten kunnen
3. Zou ze moeten kunnen
4. Moreel redeneren, komt volgend project
5. Zou ze moeten kunnen
6. Necassry truth, is ontwikkeling
7. Komt pas vanaf adolescentie, volgend project
8. Zou ze moeten kunnen
9. Is in ontwikkeling
DeHart (2004). H11: Cognitive development in middle
childhood
Van de vele cognitieve veranderingen die
plaatsvinden tussen de vroege en midden kindertijd
zijn er een paar met name belangrijk. Gedurende
deze jaren laten kinderen verbeteringen zien op:
Het vermogen om logisch en systematisch te
denken waarbij meerdere
informatieonderdelen worden toegepast. Dit
is het gevolg van een afname in centration
Het vermogen om onderliggende realiteiten
te ervaren ondanks oppervlakkige
verschijningen
Domein-specifieke kennis of expertise
Informatieverwerkingscapaciteit en controle over aandacht en geheugen
Metacognitie = het vermogen om te denken over je eigen kennis en gedachteprocessen (denken over
denken)
Ondanks deze verbeteringen hebben ze nog steeds te maken met een aantal cognitieve beperkingen:
Ondanks de toename in domein-specifieke kennis missen ze nog de brede kennisbasis die volwassenen
bezitten, waardoor hun redeneren soms onvolwassen kan zijn
Gezien basisschoolkinderen slechts recent wat denkvaardigheden hebben verkregen, hebben ze soms
moeite om een vaardigheid die ze hebben toe te passen bij grotere probleemoplossende systemen
Basisschoolkinderen kunnen niet logisch redeneren over abstracte en hypothetische problemen
Major cognitive developments in middle childhood
Conservation concepts
o Concepts of conservation = het feit dat kwantiteiten hetzelfde blijken ondanks oppervlakkige
transformaties. Beperkingen van conservatie tijdens de vroege kindertijd worden tijdens de midden
kindertijd grotendeels overkomen. Op 10-jarige leeftijd bezitten de meeste kinderen begrip over de
conservatie van fysieke eenheden, zoals getallen en lengtes, en zijn ze in staat om dit begrip onder
verschillende omstandigheden toe te passen
o In Westerse culturen worden de verschillende concepten van conservatie verkregen in voorspelbare
volgorde
o Een begrip van conservatie vereist kinderen om verder te kijken dan de fysieke karakteristieken van
dingen en logisch na te denken over wat de transformaties betekenen. Om dit te kunnen doen moeten
ze het verschil tussen contingent truth (= kennis die afhankelijk is van empirische observaties op
basis van informatie die verkregen is door de zintuigen) en necessary truth (= kennis die gebaseerd
is op logische noodzaak gebaseerd op informatie die verkregen is door de zintuigen) begrijpen.
Kinderen moeten hierbij het appreance-reality problem overkomen.
o An information processing approach to conservation: Piaget geloofde dat het vermogen om
conversatieproblemen op te lossen resulteerde van een fundamentele verandering in kinderen om
logisch te redeneren. Information processing theory geeft een andere verklaring gebaseerd op
veranderingen in mentale procedures of regels die kinderen volgen om op een oplossing uit te komen.
Probleemoplossers gebruiken deze regels niet bewust, maar impliciet. Maar als de regels veranderen,
dan veranderen ook de kinderen die de oplossingen bereiken.
1
, o Summing up conservation concepts: onafhankelijk van de verklaring waardoor kinderen
conservatieproblemen kunnen oplossen zijn er een aantal dingen duidelijk:
Sommige concepten van conservatie ontstaan tijdens de preschool jaren, maar niet tot de
midden kindertijd verkrijgen kinderen een grote set van conservatie concepten en kunnen ze
deze met zelfvertrouwen toepassen bij meting en redeneren over conrete hoeveelheden
Binnen geïndustrialiseerde culturen worden de verschillende concepten van conservatie
verkregen in een voorspelbare volgorde
Wanneer kinderen eenmaal consistent conservatieproblemen kunnen oplossen, zijn ze snel
in staat om hun antwoorden uit te leggen in termen die laten zien dat ze conservatie begrijpen
als een necessary truth
Wanneer kinderen eenmaal conservatie begrijpen, kunnen ze logisch nadenken over vele
kwantitatieveproblemen
Classification skills
o Preschoolers zijn in staat om dingen te sorteren op basis van één dimensie, zoals het scheiden van
rode van blauwe blokken. Piaget dacht dat kinderen de relaties tussen de categorieën op basis van
een meer complex classificatiesysteem niet begrepen tot de concrete operational periode
o Een voorbeeld van zo’n systeem is hierarchical classification, waarbij items worden
gecategoriseerd op basis van een hiërachie van ondergeschikten. Dit wordt vaak toegepast bij grote
hoeveelheden kennis (zoals diersoorten). Piaget gebruikte de taak class inclusion om te
onderzoeken of kinderen deze vorm van classificatie begrepen. Vanaf 8 jaar geven de meeste
kinderen de juiste antwoorden, wat toe te wijzen is aan dat er bij classificeren sprake is van
centration. Meestal is een begrip over hiërarchische structuren en de logische implicaties ervan nog
afwezig wanneer kinderen deze taak correct gaan beantwoorden, gezien ze
zich niet realiseren dat een subklasse niet meer elementen kan bevatten
dan de bovenstaande klasse. Interessant is dat wanneer de superieure
klasse een natuurlijk plaatsvindende collectie (bijv. een bos) is in plaats van
een abstracte klasse, de relatie tussen de niveaus in een systeem
eenvoudiger begrepen worden.
o Een ander voorbeeld is matrix classification, waarbij items worden
gelijktijdig geclassificeerd worden op basis van twee onafhankelijke
dimensies, zoals vorm en kleur. De term die Piaget toepaste voor de
mentale operaties die nodig zijn bij het vormen van een matrix was multiplication of classes: een
classificatiedimensie werd vermenigvuldigd met een andere. Een manier waarop onderzoekers deze
vorm van classificatie onderzoeken is door aan kinderen te vragen om objecten te sorteren die op
twee of meer dimensies van elkaar verschillen. Preschoolers sorteren typisch slechts op basis van
één dimensie, alsof centration hen weerhoudt van het opmerken van de andere dimensie. Tijdens de
transitie tussen de vroege en midden kindertijd sorteren kinderen vaak eerst op basis van de ene
dimensie en passen ze vervolgens de tweede dimensie toe. Dit gedrag suggereert dat ze beide
dimensies opmerken, maar slechts een dimensie tegelijkertijd aan kunnen. Vanaf een jaar of 8
benaderen kinderen deze taak door gelijktijdig op basis van beide dimensies te sorteren, waardoor
een classification matrix gevormd wordt.
o Summing up classification skills:
Kinderen beginnen op zeer vroege leeftijd met classificeren van objecten, maar pas in de
midden kindertijd kunnen ze effectief informatie organiseren door classificatie toe te passen
Prestatie op classificatietaken verbeterd tijdens de midden kindertijd doordat kinderen
beperkingen die veroorzaakt worden door centration overkomen en ze leren om op meer
dan een dimensie/niveau tegelijkertijd te focussen
Basisschoolkinderen maken grote vooruitgang op het gebied van classificatievaardigheden,
maar ze begrijpen nog niet volledig de logische noodzaak van classificatiestructuren. Het is
dus afleidbaar uit contingent truth, niet necessary truth
Information processing abilities
o Attentional abilities: vergeleken met preschoolers laten 6- tot 11-jarigen verbeterde vermogens
zien om hun aandacht te controleren.
Preschoolers hebben moeite om informatie te
selecteren, erop gefocust te blijven en irrelevante
stimuli te negeren. Gedurende de midden kindertijd
verbeterd de prestatie op al deze gebieden. De
meeste schoolgaande kinderen erkennen
toenemend dat aandacht een beperkte bron is die
intentioneel gericht kan worden op bepaalde
bronnen en typen informatie. Tegelijkertijd worden
ze meer systematisch, georganiseerd en selectief
in het richten van hun aandacht. Een belangrijke
reden voor deze verbeterde prestatie is dat ze
toenemend verfijnde en effectieve strategieën
2
, ontwikkelen om hun aandacht te richten en te behouden, en de deze meer consistent gaan
toepassen. Mogelijk de meest belangrijke verbetering op het gebied van aandacht in de midden
kindertijd is de toenemende flexibiliteit om aandacht in te zetten. Individuele verschillen in
aandachtsvermogen worden toenemend merkbaar en belangrijk tijdens de midden kindertijd.
Aandachtsstoornissen worden vaak gediagnosticeerd tijdens de basisschooljaren, deels vanwege
de toenemende aandacht eisen.
o Memory abilities: om de meest belangrijke aspecten van geheugen te onderzoeken die zich
ontwikkelen tijdens de midden kindertijd wordt een framework van Flavell (2002) toegepast, waarbij
gekeken wordt naar onderstaande factoren.
Memory capacities: geheugencapaciteit heeft betrekking op de hoeveelheid informatie die
vastgehouden kan worden in de verschillende geheugenopslaggebieden en de ruimte die
beschikbaar is om mentale processen tijdens geheugenopslag en ophaling uit te voeren. De
capaciteit van het langetermijngeheugen is onbeperkt, maar het kortetermijngeheugen en het
sensory register hebben een beperkte capaciteit, welke toeneemt tussen de vroege en
midden kindertijd. De meest brede geaccepteerde verklaring hiervoor is de toename in
snelheid en efficiëntie in het verwerken van informatie. Wanneer dit namelijk toeneemt, kan
de hoeveelheid informatie die verwerkt moet worden namelijk ook toenemen. Het kan daarom
het best omschreven worden als een toename in functionele capaciteit. Deze toename is
waarschijnlijk te wijden aan neurologische ontwikkeling. Er lijken een weinig
leeftijdsverschillen te zijn in de hoeveelheid informatie die vastgehouden kan worden in de
sensory register, maar er is een substantiële toename met leeftijd in de hoeveelheid
informatie die verplaatst wordt van de sensory register naar het kortetermijngeheygen. De
meest waarschijnlijke verklaring is een toename in verwerkingssnelheid, waardoor meer
informatie verstuurd kan worden voordat deze verloren is gegaan.
Knowledge: een ander aspect van geheugen welke verandert gedurende de midden
kindertijd is de totale hoeveelheid kennis die vastgehouden wordt in het
langetermijngeheugen. Piaget noemde deze vorm van geheugen memory in the wider
sense, waarmee hij refereerde naar de grote netwerken van informatie die mensen opslaan
gedurende hun leven. Kennis beïnvloedt wat kinderen leren en onthouden, gezien er
versterkte herinneringen plaatsvinden voor informatie vanuit domeinen waarvan ze veel
kennis hebben. Kennis van een specifiek domein lijkt een geheugenvoordeel op te leveren,
doordat er een framework is voor de organisatie, opslag en ophalen van de informatie. Het
organisatorische framework dat kennis geeft zorgt er ook voor dat kinderen gevolgtrekkingen
maken over nieuwe informatie, en dat deze gevolgtrekkingen helpen voor begrip en ophaling
van nieuwe informatie (constructive memory = gevolgtrekkingen maken tijdens het proces
van opslaan en onthouden van informatie).
Mnemonic strategies: het toenemend gebruik van mnemonic strategieën (= intentionele,
doelgerichte gedragingen ontwikkeld om geheugen te verbeteren) tijdens de midden kindertijd
draagt bij aan geheugen verbeteringen. Mnemonic strategieën die onderzocht zijn in kinderen
zijn rehearsal (= het herhalen van informatie, wordt gezien vanaf een jaar of 7 met nog wel
ontwikkelingsuitdagingen bij de toepassing), organization (= het organiseren van informatie
die onthouden moet worden in betekenisvolle categorieën, ontstaat later dan rehearsal en
duurt langer om volledig verkregen te worden. Gedurende adolescentie kan dit effectief en
spontaan worden toegepast) en elaboration (= het creëren van betekenisvolle connecties
tussen items zodat deze visueel of verbaal onthouden kunnen worden, effectieve toepassing
ontstaat tijdens de adolescentie). Het effectief toepassen van eleboration en organization
duurt waarschijnlijk langer, omdat deze meer geheugen- en verwerkingsbronnen vereisenDe
ontwikkeling van mnemonic strategieën kan als volgt samengevat worden:
5- en 6-jarigen gebruiken niet vaak spontaan mnemonic strategieën. Ze voelen
mogelijk aan dat het belangrijk is om iets te onthouden, maar ze vormen zelden deze
informatie om naar een inzet om geheugen te verbeteren
De periode tussen 7 en 10 jaar lijkt een transitionele fase te zijn waarin het
gebruiken van mnemonic devices zich uitbreid
Op 10-jarige leeftijd laten kinderen de eerste tekenen zien van het consistent en
effectief gebruiken van mnemonic devices. Dit neemt toe over de volgende jaren, tot
de adolescentie ze redelijk goed zijn in opzettelijke strategieën om zichzelf te helpen
met onthouden.
Onderzoekers hebben drie types van verstoringen geïdentificeerd die optreden wanneer
kinderen geheugenstrategieën proberen toe te passen:
Mediation deficiencies: wanneer kinderen niet in staat zijn om een strategie toe te
passen, zelfs wanneer een volwassene deze suggereert
Production deficiencies: wanneer kinderen een strategie niet spontaan kunnen
toepassen, maar wel kunnen gebruiken wanneer ze deze instructie krijgen
Utilization deficiencies: wanneer kinderen een strategie spontaan kunnen
gebruiken, maar het een voordeel oplevert voor hun geheugenprestatie
3