Kennisdoelen Stem Blok C
De student beschrijft en beargumenteert welke gegevens noodzakelijk zijn voor een adequate klinische
evaluatie van stemstoornissen; naar aanleiding van casuïstiek kan hij/zij aangeven welke informatie
ontbreekt in anamnese en/of onderzoeksgegevens.
Tijdens de anamnese is het stellen van gerichte vragen van groot belang om het probleem in kaart te
brengen. Het is niet alleen voldoende om de goede vragen te stellen. Door goed contact te maken
met cliënt krijg je ook informatie waar je in eerste instantie niet naar op zoek was.
Als je vragen verzint op basis van je klinische redenering en op basis van de gegevens die je krijgt,
moet je de vragen op de juiste manier kunnen stellen aan je cliënt om later te kunnen evalueren:
1. Samenvatten
2. Herhalen
3. Open vragen + af en toe een gesloten vraag
Je moet weten welke vragen je wilt stellen, waarom je dat doet en op welke manier.
Als iemand een slechte stem heeft, kun je vragen naar het roken. Maar als iemand benoemt dat hij of
zij één sigaret per dag rookt, is het een stuk moeilijker. Dan moet je ook nog bedenken hoe ernstig
het is. Maar het gebied ertussen is lastig, om daar iets over te kunnen zeggen. Je kunt de patiënt
vragen of er periodes zijn geweest wanneer de patiënt niet heeft gerookt. Koppel de klacht maar aan
het moment van ontstaan. Wanneer zijn de klachten begonnen?
Stemklachten ontstaan vaak met andere problemen erbij. Je gaat dus niet alleen op stoornisniveau
werken, omdat er meer speelt. Als iemand een psychisch trauma heeft meegemaakt en je gaat alleen
werken aan de stem, dan werkt het niet. Je moet de verschillende factoren meenemen.
Veel stemstoornissen hebben een multifactoriële etiologie. Je moet het dus vanuit verschillende
hoeken aanpakken. Soms kun je niet alleen aan de stem werken, maar ook versterking inzetten.
1. Stembelasting factoren: is een stem wel goed belastbaar?
2. Lichamelijke factoren: is iemand ziek, zwak en misselijk?
3. Aanleg: allergieën, posterior gap
4. Factoren vanuit de omgeving: stof, lage luchtvochtigheid, omgevingslawaai
5. Persoonlijkheidsfactoren: is iemand super intro of extravert?
6. Psycho-emotionele factoren: is het probleem meer psychisch
Balans tussen de mogelijkheden met de stem en de eisen ervan raakt verstoord. Het is de kunst om
daar in het anamnesegesprek achter te komen. Het is een dysbalans!
De student stelt een logopedische diagnose op grond van anamnese en onderzoeksgegevens en schrijft
een samenhangende klinische redenering.
Diagnose anatomische structuren en functies
X. is een mevrouw/meneer1 van (…)2 jaar. Hij/zij heeft een: lichte/matige/ernstige3 dysfonie op basis
van een primair/secundair4 organische/functionele5 stemstoornis6. De dysfonie uit zich in een (…)7
stemklank en/(of)8 resulteert in de volgende (bijkomende) klachten: (…)9.
1. Kies het geslacht.
2. Vermeld de leeftijd.
3. Kies de ernst.
4. Kies het niveau.
5. Kies de aard. Noem de medische diagnose van de KNO-arts als je een organische stemstoornis
beschrijft en beargumenteer de functionele stemstoornis door bijvoorbeeld te beschrijven van
welk MTP er sprake is. Het uitvoeren van het functioneel stemonderzoek doe je niet voor de
medische diagnose, omdat die door KNO-arts wordt uitgevoerd.
6. Beschrijf zoveel niveaus als nodig door stappen 4 en 5 eventueel te herhalen.
7. Kies een beschrijvende term die de stemkwaltieit het beste benadert.
1
,Kennisdoelen Stem Blok C
8. Kies wat van toepassing is.
9. Beschrijf de bijkomende klacht(en) van de patiënt: bijvoorbeeld stemvermoeidheid,
globusgevoelens, onvermogen luid te spreken, pijn tijdens spreken, etc.
Je hebt nu aan het einde de data in vakken geplaatst, maar je moet nog op
basis van de kennis vertellen hoe de factoren samenhangen. Is er een
oorzakelijk verband en waar komt het door? Als je dat beschrijft, dan geef je
een klinische redenatie! Het is van classificatie tot het leggen van relaties. Soms
bestaat klinisch redeneren uit het wegstrepen van dat wat het niet kan zijn.
Steeds wordt er iets weggestreept, een manier van klinisch redeneren waarbij
je de symptomen verbindt aan de theorie. Wat weet je van een bepaalde
aandoening en waarom past dat hierbij? Je brengt de klacht samen met de
anamnesegegevens en de onderzoeksgegevens.
Activiteiten die van belang zij bij stemproblemen
Hierdoor is mevrouw/meneer X. in lichte/matige/ernstige10 mate gehinderd bij stemgeving tijdens
(…)11.
10. Kies de ernst.
11. Activiteiten die gehinderd kunnen zijn door dysfonie zijn de volgende: converseren, spreken,
roepen, zingen, telefoneren, vergaderen, lesgeven, etc.
Indien er geen beperking is op het niveau van activiteiten wordt ook dit genoemd in de diagnosestelling.
Beschrijf in dat geval bij de uitvoering van de volgende activiteiten11 geen beperking geldt.
Participatie
Hij/zij is (…)12 en gebruikt daarmee zijn/haar stem als (…)13. Mevrouw/meneer X. ondervindt als gevolg
van zijn/haar stemprobleem moeilijkheden (…)14. Dit resulteert in een lichte/matige/ernstige15
psychosociale lijdensdruk, omdat hij/zij (…)16.
12. Noem de dagbesteding: bijvoorbeeld beroep, schoolgaand, huisvrouw, gepensioneerd, etc. Of
beschrijf een vocale vrijetijdsbeschrijving die moeilijkheden oplevert door het betreffende
stemprobleem.
13. Kies uit de volgende vier opties: (1) elite vocal performer, (2) professional voice user, (3) nonvocal
professional of (4) nonvocal nonprofessional. Indien de patiënt gehinderd is in vocale activiteiten
die niet gerelateerd zijn aan arbeidsparticipatie kun je er ook voor kiezen om te beschrijven hoe
intensief de vocale intensiteit is.
14. Beschrijf: bijvoorbeeld op het werk, op school, thuis, tijdens sportactiviteiten, tijdens de uitoer
van vocale vrijetijdsbesteding (bijvoorbeeld koor, scouting, etc.).
15. Interpreteer de totaalscore van de VHI. Indien de totaalscore minder dan 20 punten bedraagt,
noem dan dat de stem geen psychosociale beperkingen oplevert.
16. Relateer bovenstaande aan de mogelijkheden tot normale rolvervulling en kijk daarbij naar de
hulpvraag.
Indien er geen beperking is op het niveau van participatie wordt ook dit genoemd in de diagnosestelling.
Beschrijf wel duidelijk wanneer en een duidelijk risico is op een eventueel toekomstig
participatieprobleem en onderbouw je stelling op basis van casusspecifieke argumenten .
De student beschrijft de onderzoeksinstrumenten GRBAS, fonetografie, VHI, DSI en RSI.
GRBAS
G Grade Graad, mate, ernst van stemafwijking
R Rough Ruwheid, schorheid, onregelmatigheid van de stemplooitrilling, fluctuaties in
toonhoogte en luidheid
B Breathy Wilde lucht, hoeveelheid lekkage van lucht door de glottis
A Asthenic Gebrek aan kracht, krachteloosheid, zwakheid
S Strained Gespannenheid, gekenmerkt door hoge F0, gebrek aan harmonischen, ruis in hoge
frequenties
2
, Kennisdoelen Stem Blok C
De GRBAS schaal wordt gescoord aan de hand van een vierpuntenschaal van 0 tot 3.
0 Normaal
1 Licht gestoord
2 Matig gestoord
3 Ernstig gestoord
Je kunt de GRBAS schaal invullen door middel van een stuk spontane spraak van de cliënt of een stuk tekst
lezen. Je let daarbij op alle 5 de aspecten en geeft daaraan een score van 0 tot 3.
Fonetografie
Speech Range Profile
Door middel van de SRP meet je de habituele spreektoonhoogte en habituele speekluidheid. Je laat de
cliënt een stukje semi-spontane spraak vertellen door middel van het tellen vanaf 21 en een stukje
vertellen over de weg naar de logopedie toe.
Ook kun je de maximale luidheid bij roepen meten door de cliënt te laten roepen.
Voice Range Profile
Je meet hiermee de melodische omvang en de dynamische omvang.
• Melodische omvang: hoe laag en hoe hoog iemand kan met zijn stem. Dit meet je door middel
van glijtonen, toonladders, etc.
• Dynamische omvang: hoe zacht en hoe hard iemand kan met zijn stem. Dit meet je door middel
van zweltonen.
VHI
De Voice Handicap Index is een meetinstrument dat wordt toegepast voor het kwantificeren van de
psychosociale consequenties van stemstoornissen door het invullen van de vragenlijst door de cliënt. De
VHI is opgesteld aan de hand van beweringen die heel vaak door stempatiënten worden gemaakt. De
vragen richten zich naar functionele beperkingen (F-schaal: voorbeeld “Ik telefoneer minder dan ik zou
willen”), fysische beperkingen (P-schaal: voorbeeld “Ik raak buiten adem tijdens het spreken”) en naar de
emotionele bevindingen (E-schaal: voorbeeld “Mijn stemprobleem ergert mij”) van het stemprobleem
door de cliënt. De cliënt geeft bij iedere bewering een score van 0 tot 4.
0 Nooit
1 Bijna nooit
2 Soms
3 Bijna altijd
4 Altijd
De totaalscore is de som van deze scores (maximaal 120) en zegt iets over de psychosociale impact van de
stemstoornis. De totaalscore wordt ingedeeld in 4 klassen:
<20 De stem veroorzaakt geen beperkingen.
20-40 De stem is oorzaak van een aantal psychosociale beperkingen.
40-60 De stem beperkt de mogelijkheden aanzienlijk op verschillende vlakken.
>60 Het stemprobleem neemt de vorm aan van een handicap.
DSI
De Dysphonia Severity Index wordt gebruikt om de ernstmaat van de dysfonie vast te stellen. Ook wordt
de DSI gebruikt om de waargenomen stemkwaliteit te beschrijven op basis van objectieve metingen. Je
krijgt informatie van zowel de hoogste frequentie, laagste frequentie, MFT en jitter.
Het is een van de weinige objectieve onderzoeken voor de stemkwaliteit.
De DSI varieert tussen 5 (goede stem) en -5 (slechte stem), maar kan deze uitersten ook overschrijden. Als
dusdanig kan DSI hoger zijn dan 5 (excellente stem) of lager dan -5 (extreem slechte stem). Een DSI van
1,6 kan geïnterpreteerd worden als normaal. Je wilt weten hoe de habitude is en wat iemand normaal
gesproken doet met de stem, zoals hoesten, drinken en wat het register is waarin iemand spreekt met de
gemiddelde luidheid en spreektoonhoogte.
Formule
DSI = 0,13 x MPT + 0,0053 x F0-high – 0,26 x I-low – 1,18 x jitter + 12,4
3