Keith, S. W., Redden, D. T., Katzmarzyk, P. T., Poging, M. M., Chandon, E. C., BENC, R.
M., ... & Allison, D. B. (2006). Putative contributors to the secular increase in obesity:
exploring the roads less traveled. International journal of obesity, 30(11), 1585-1594.
1. Wat is de ‘Big-Two’? Noem van allebei een voorbeeld.
1. Voedsel marketing praktijken en technologie: reclames van aanbiedingen
2. Op door instellingen aangestuurde verminderingen in fysieke activiteit: zitgedrag
door tv-kijken
2. Wat zijn ecologische correlaties?
Ecologische correlaties zijn correlaties tussen twee variabelen die groepsgemiddelden
weergeven. Voorbeeld: de correlatie tussen fysieke activiteit en gewicht bij kinderen uit
groep 6. De studie bestaat dan uit 100 groep 6 klassen waarbij het gemiddelde van fysieke
activiteit en gewicht wordt gemeten. Ecologische correlaties richten zich dus op het
gemiddelde.
3. Waaraan kunnen we zien dat er sprake is van een ‘obesitas epidemie’?
De prevalentie van obesitas is de laatste 100 jaar in Amerika toegenomen met een
schijnbare versnelling in de afgelopen drie decades. De distributie van Body Mass Index
(BMI) is bescheiden toegenomen in mediaan en matig in gemiddelde. Wat drastisch is
toegenomen is de positieve scheefheid van de distributie, zodat de meest zwaarlijvige
segmenten van de distributie veel zwaarlijviger zijn dan in voorgaande jaren. Obesitas is
toegenomen in elke leeftijd, sekse, ras en rookstatus stratum van de populatie, wat correct
genomen is om aan te geven dat veranderingen in de distributie van leeftijd, sekse, ras en
rookstatus stratum niet compleet verklaring geven voor de epidemie. Echter, deze bevinding
indiceert niet dat veranderingen in de distributie of deze variabelen niet bijdragen aan de
epidemie.
4. Welke verklaringen worden door de auteurs besproken met betrekking tot de Big-
Two als belangrijkste verklaring voor de toename in overgewicht?
1. Afgenomen fysieke activiteit: afgenomen school gebonden fysieke educatie
2. Specifieke voedsel fabricage en marketing praktijken: vending machine,
toegenomen portie grootte, toegenomen beschikbaarheid van fastfood, gebruik
van hoge-fructose glucosestroop.
5. Aan welke twee voorwaarden moeten verklaringen voor de toename in obesitas
voldoen om een goede verklaring te zijn?
1. X heeft een causale invloed op menselijke vetzucht
2. In de afgelopen decennia, is de frequente distributie van X zo veranderd dat de
relatieve frequentie van waarden van X die leiden tot hogere vetzucht levels zijn
toegenomen
6. Welke 10 alternatieve verklaringen worden er gegeven voor de toename in
overgewicht?
1. Slaap schuld
2. Hormoonontregelaars
3. Vermindering van variabiliteit in omgevingstemperatuur
1
, 4. Afgenomen roken
5. Farmaceutische iatrogeen
6. Veranderingen in etniciteit- en leeftijdsdistributie
7. Toegenomen gravida leeftijd
8. Intra-uteriene en intergenerationele effecten
9. Grotere BMI wordt geassocieerd met grotere reproductieve fitness waardoor
selectie voor obesitas predisponerende genotypen
10. Assortiment paring en vloereffecten
7. Geef voor elke van deze verklaring aan wat de argumenten zijn ter ondersteuning
voor de betreffende verklaring.
1. Slaap schuld:
- Uren van slaap per nacht is omgekeerd gerelateerd aan BMI en obesitas
- In dieren, slaapdeprivatie produceert hyperfagie dat een mechanisme van
actie activeert. Dit mechanisme zorgt voor verminderde leptine en schildklier
stimulerende hormoonafscheiding, toegenomen ghreline levels en
verminderde glucosetolerantie. In mensen zou het hetzelfde mechanisme
activeren, inclusief een toenemende honger en eetlust.
2. Hormoonontregelaars:
- Door de endogene hormonale regulatie te verstoren, kunnen
hormoonontregelaars (endocrine disruptors) doormesten (vetter worden) op
verschillende manieren.
3. Vermindering van variabiliteit in omgevingstemperatuur:
- Een variabiliteit van de omgevingstemperatuur zorgt voor een toename in
energieverbruik en een afname in voedselinname.
4. Afgenomen roken:
- Rokers wegen minder dan niet-rokers en komen aan wanneer ze stoppen met
roken.
- Nicotine heeft zowel thermogene als eetlustremmende effecten.
5. Farmaceutische iatrogeen:
- Aankomen is geïnduceerd bij psychotrope medicijnen. De medicijnen zijn
namelijk actief bij veel receptoren die betrokken zijn bij lichaamsgewicht
regulatie.
6. Veranderingen in etniciteit- en leeftijdsdistributie:
- Jonge Europese Amerikanen hebben een verminderde obesitas prevalentie in
vergelijking met middelbare leeftijd volwassenen, Afrikaanse Amerikanen en
Spaanse Amerikanen.
7. Toegenomen gravida leeftijd:
- Een oudere leeftijd van moeder geeft een hoger risico op obesitas.
8. Intra-uteriene en intergenerationele effecten:
- Bepaalde genen hebben invloed op het ontwikkelen van obesitas. Deze
invloeden vinden plaats in de baarmoeder of zelfs in twee generaties terug
wanneer eicellen gevormd worden bij oma.
- Extremen van energie disbalans in de baarmoeder (overvoeding en
laaggeboortegewicht) schijnen bij te dragen aan obesitas.
2
, 9. Grotere BMI wordt geassocieerd met grotere reproductieve fitness (het
overbrengen van DNA) waardoor selectie voor obesitas predisponerende
genotypen
- Wanneer BMI een genetisch component heeft is de kans groter op obesitas.
- Wanneer een individu voorbestemd is naar hogere BMI’s reproducties.
10. Assortiment paring en vloereffecten
- Menselijke vetzucht variaties hebben een genetisch component.
- De vetzucht drempel voor het omschrijven van obesitas lag vroeger hoger dan
de populatie mediaan.
- Mensen paren assortiment voor vetzucht
8. Wat vind je zelf de beste alternatieve verklaring en waarom?
N.v.t.
Mies, G.W., Treur, J.L. Larsen, J.K., Halberstadt, J., Pasman, J.A., Vink, J.M. (2017) The
prevalence offood addiction on a large sample of adolescents and its association with
addictive substances. Appetite 118: 97-105.
1. Wat meet de Yale Food Addiction Scale, op basis van welke criteria is de schaal
ontwikkeld?
De Yale Food Addiction Scale (YFAS) is ontwikkeld om individuen te identificeren die signalen
laten zien van verslaving van zeer smakelijk voedsel. De schaal vertaalt de DSM-IV criteria
voor substantie afhankelijkheid naar criteria voor ‘voedselverslaving’.
2. Er is ook een versie van de YFAS voor kinderen en adolescenten, de YFAS-C. Eerdere
(kleine) studies zijn alleen gedaan in kinderen. Waarom is het ook belangrijk om dit
construct te meten in adolescenten?
De adolescentie is een sensitieve periode voor de ontwikkeling van psychosociale
problemen. Deze periode wordt gekarakteriseerd door een verhoogde impulsiviteit en een
afgenomen inhibitie controle. Dit verhoogt het risico op ongezonde voedingsgedragingen en
verslavende neigingen naar voedsel.
3. Zijn er argumenten om te verwachten dat mensen die hoog scoren op
voedselverslaving ook meer middelen (alcohol, nicotine, cannabis) gebruiken?
Er is enig bewijs dat een hogere suikerinname, zoete voorkeuren en obesitas zijn
geassocieerd met een hoger middelengebruik. Zulke associaties kunnen het gevolg zijn van
een overlapping in een onderliggende genetische kwetsbaarheid. In tweelingenonderzoek
blijkt dat 50% van de associatie tussen suikerinname en polysubstantie gebruik wordt
verklaard door genetische factoren. De onderliggende genetische kwetsbaarheid zal
gerelateerd kunnen zijn aan het dopamine systeem die als een substraat wordt gezien voor
zowel compulsieve voedselinname als compulsieve middelengebruik.
4. Wat was de prevalentie van voedselverslaving in de totale groep van 2653
Nederlandse jongeren? En in jongens versus meisjes? En jongeren met overgewicht
versus normaal gewicht?
De prevalentie van voedselverslaving in de totale groep van 2653 Nederlandse jongeren was
2.6% met een gemiddelde symptoom score van 1.0 (SD = 1.3). Meisjes voldeden vaker aan
3