Opvoeding en Ontwikkeling in de 21e eeuw
Hoorcolleges
Marije Verhage
E-mail: @vu.nl
Literatuur; artikelen
Hoorcollege 1
Literatuur: Sameroff, A. (2010). A unified Theory of development: A dialectic intergration of
nature and nurture.
We gaan er van uit dat het kind zich ontwikkelt in de contexten om zich heen. Daarnaast
gaan we uit van een ontwikkelingsperspectief. Ook gaan we er vanuit dat het kind en de
context een transactionele relatie hebben. Ze beïnvloeden elkaar.
Het belang van theorie: Situaties beredeneer je aan de hand van theorie. Ook om een
behandeling effectiever te maken, bestudeer je theorie. Zonder theorie wordt alles heel
random en kun je heel veel dingen proberen zonder het gewenste resultaat.
Daarnaast gebruik je onderzoeksresultaten in de praktijk, maar deze resultaten zijn ook
gebaseerd op theorie.
Unified Model of Development
Sameroff identificeert eerst twee belangrijke dillema’s in ontwikkeling.
1. Nature – nurture debat. Aangeboren aspecten (in de genen/aanleg) vs aspecten wat
vanuit de omgeving komt. Er is veel discussie geweest over waar de
ontwikkelingsaspecten vandaan kwamen, maar ondertussen is iedereen het er wel
over eens dat beide aspecten belangrijk zijn. Welke ontwikkeling nou aan welke kant
(nature/nurture) verantwoordelijk is, is nog veel onduidelijk over.
2. Continuïteit vs verandering. We zijn altijd op zoek naar continuïteit, omdat we willen
kunnen voorspellen. Toch is het heel logisch dat een patroon kan veranderen door
bijvoorbeeld een gebeurtenis in het leven van een individu.
Samerhoff heeft met deze gedachte geprobeerd 4 modellen van ontwikkeling te integreren.
1. Personal change model
Dankzij Piaget kwam men erachter dat ontwikkeling niet lineair is, maar in stapjes
gaat. Deze stapjes wordt een transitie naar een hoger
niveau genoemd. Dit model is wel te simpel, want het gaat
er van uit dat iedereen de zelfde ontwikkeling doormaakt.
Het houdt namelijk geen rekening met verschillende
talenten en verschillen in tempo. Het model houdt ook
geen rekening met het inhalen van een achterstand bij
bijvoorbeeld vroeggeboorte.
2. Contextueel model
Gebaseerd op het model van Bronfenbrenner. Laat alle
contexten zien waar een kind mee te maken heeft in
zijn/haar ontwikkeling. Je ziet niet alleen de contexten,
maar ook hoe de contexten zich tot elkaar verhouden. Elk
van deze contexten heeft risico en protectieve factoren.
Je kan in een studie haast geen rekening houden met de
context, omdat bijna voor iedereen de context
verschillend is. Je kunt het enigszins wegen d.m.v. risico
, index. Nadeel van onderzoek met risico index is dat het geen rekening houdt met het
feit dat een risico soms op de één meer invloed heeft dan op de ander. Daarnaast
houdt het ook geen rekening met welke invloed risico’s op elkaar hebben. Onderzoek
laat zien dat een context heel veel invloed heeft op de resultaten van kinderen.
Onderzoek naar vroeggeboorte in hoge SES vs normaal geboorte in lage SES. → slide
Context is belangrijk!!
3. Regulatiemodel
Centraal in dit model staat zelfregulatie. Zelfregulatie = breed begrip dat betrekking
heeft op zowel cognitieve vaardigheden als op gedrag. Deze vaardigheden stellen ons
in staat om onze eigen emoties, impulsen en gedrag aan te passen en vervolgens
doelgerichte acties uit te voeren.”
Conisch model; zelfregulatie het begint klein, wordt steeds
groter. Other-regulation hoor je niet vaak, maar is wel van
belang. Zelf regulatie ontwikkelt namelijk aan de hand van
wat je van anderen kan leren. Het gedeelte ‘other-
regulation’ bevat alle contexten, dus gezin, ouders, school,
vriendjes etc.
Zelfregulatie bevat meer dan internaliseren van goed
gedrag, maar ook het ontwikkelen van interesse en
mening (zelfontplooiing).
Er is een wisselwerking tussen zelf- en other regulatie.
Voorbeeld:
4. Representatief model
Je kijkt door een hele andere bril door ervaringen die
je hebt. Aan de hand van je ervaringen worden
cognitieve representaties opgebouwd en nieuwe
dingen waar je tegen aan loopt worden gekleurd. Kind
heeft representaties (verwachtingen) van ouders,
maar ook andersom.
We moeten ons er van bewust zijn dat wanneer we iets meten we vaak meer kijken
naar subjectieve beleving (representaties) dan objectieve beleving, wat soms ook wel
interessant is. Wees je bewust van het feit waar je naar op zoek bent, ben je op zoek
naar beleving (representaties, subjectief) of ben je op zoek naar feiten (objectief)
Dit laatste model is moeilijk toe te schrijven in het ontwikkelde model van Samerhoff,
maar moet je altijd in je achterhoofd houden.
, Het uiteindelijke model van Samerhoff Dit model in een tijdsperspectief.
Toename gaat niet geleidelijk, maar echt in stapjes, kwalitatieve veranderingen. De kleine
zwarte pijltjes geven een spanningsveld weer. Dit spanningsveld ontstaat omdat een kind
soms nog niet ergens aan toe is, maar de omgeving dit wel vraagt van het kind.
Ontwikkelingspsychologie
Ontwikkelingspsychopathologie gaat ervan uit dat het voortkomt uit normale ontwikkeling die
net een verkeerde afslag heeft genomen. Je kijkt naar contexten er om heen en naar de
voorgeschiedenis van een kind. Er zijn meerdere uitkomsten en het is moeilijk om terug te
komen naar rechte pad. Je kan op verschillende punten eindigen terwijl je op hetzelfde punt
gestart bent, dit noem je multifinaliteit. Ook is equifinaliteit dat wil zeggen dat je op
verschillende punten bent gestart, maar op hetzelfde punt eindigt.
Afhankelijk van situatie waarin je opgroeit hebben sommige coping of gedragingen een
positief effect en andere een negatief effect.
Hoorcollege 2
Literatuur:
Diamond, A., & Lee, K. (2011). Interventions shown to aid executive function development in
children 4 to 12 years old.
Diamond, A. (2013). Executive functions. Annual Review of Psychology, 64(1), 135-168. doi:
10.1146/annurev-psych-113011-143750
College door Jo van Schaik.
Executieve functies
Executieve functies horen bij het kind (zie model van
vorige week). Executieve functies worden ook zeker
doorgegeven via DNA, maar ook door
omgevingsfactoren.
Wat zijn executieve functies (EF)?
EF is: een verzameling van top-down control processen die gebruikt worden als
automatische processen onvoldoende of schadelijk zouden zijn.
Top-down = frontale gebieden, gebieden die later zijn ontwikkelt. Visuele processen bijv. als
je opzoek bent naar rode blaadjes in het bos, dat je daar je aandacht op richt.
Bottom up = visuele processen die je aandacht trekken. Vanaf visueel naar aandacht. Bijv.
als je een heel mooi geel blaadje ziet in het bos, je ziet het blaadje, daarna je aandacht er
op.