Meten en meetkunde
1. Samenhang meten en meetkunde
2. Meten
3. Meten op de basisschool
4. Meten en verbanden
5. Meetkunde
6. Meetkunde op de basisschool
7. Leren, onderwijzen en differentiatie van meten en
meetkunde
,1. Samenhang meten en meetkunde
1.1 raakvlakken en verschillen tussen meten en
meetkunde
tussen meten en meetkunde zit wel degelijk verschil, ook al zal je dat
niet snel zeggen. Bij meten gaat het om getalsmatig greep krijgen op de
wereld. Dit doen we met maten zoals lengte, gewicht of graden. Een
meting levert daarom altijd een meetgetal op, omdat je iets meet.
Daarvoor gebruiken we meetinstrumenten zoals een thermometer,
weegschaal of klok.
Bij meetkunde draait het om het beschrijven of verklaren van ruimtes. Dit
noemen we ook wel ruimtelijk redeneren. Door gebruik te maken van
vaste formules kom je vaak al een eind op weg. Maar onder meetkunde
valt ook het zien van figuren en vormen, plattegronden en wegen kunnen
zien. Bij meetkunde gaat het dus NIET om opmeten. Het kopje ruimtelijk
redeneren valt wel onder meetkunde. Denk aan hoeveel inpakpapier je
nodig hebt voor een cadeau, door ruimtelijk te redeneren kom je hier
achter.
1.1.1.Meten van inhoud
Iedereen kent de bouwplaten wel. Dit valt toch onder meetkunde i.p.v.
meten. Maar de vraag: ‘’ wat is de inhoud van de kubus (bouwplaat)?’’
daarbij gaat het om te kwantificeren van de hoeveelheid, je geeft er een
getal aan (kwantificeren betekent ergens een getal aan geven). Hierdoor
lijkt het op meten. Maar omdat je ruimtelijk moet redenen om de
bouwplaat in elkaar te zetten, valt het toch onder meetkunde. Door deze
situatie zie je dus dat meten en meetkunde wel bij elkaar samen komen.
,1.2 meten en meetkunde op de basisschool
1.2.1.overeenkomsten tussen meten en meetkunde
kinderen komen van kleins af aan al in aanmerking met meten en
meetkunde. Ze kunnen grip krijgen op de meet en meetkundige wereld
door bijvoorbeeld gebruik te maken van een liniaal, zo zien ze hoe lang
iets is. Ook komt hun wiskundetaal hierbij aan bod. Zo leren ze woorden
als hoog, laag, breed, dun en dik. Voor zowel meten en meetkunde
gelden deze begrippen. Ook redeneren is een kenmerk van beiden. Door
te redeneren ontwikkelen de kinderen een onderzoekende houding. Ook
leveren beide van deze gebieden op dat het gecijferdheid van de
kinderen verbeterd zal worden.
1.2.2.Verschillen tussen meten en meetkunde
Een groot verschil is dat het bij meten gaat om het gebruiken van
instrumenten en een passende maat, ze zijn voornamelijk iets aan het
doen (kennen, doen en begrijpen). Bij meetkunde gaat het om het
onderzoeken van ruimtelijke relaties en het beredeneren wat zich
vervolgd in het verklaren.
1.2.3.Samenhang in activiteiten
Meten en meetkunde worden vaak samen naast elkaar in de les
gegeven. Ook methodes bieden het vaak tegelijkertijd aan. Activiteiten
rondom construeren (bouwen) en representeren (afbeelden van
werkelijkheid naar papier of tekening). Maar ook andere activiteiten zoals
lokaliseren (plaatsbepalingen) tijdmetingen en het verloop van schaduw
kun je zien onder meetkunde.
, H2 – meten
2.1 meten en meetgetallen zijn overal
Meetgetallen zeggen iets over grootheden, daarom zijn ze ook overal om
ons heen. Denk hierbij aan hoeveel liter er in een pak melk zit of hoeveel
gram er in een pak hagelslag zit. Bij elke maateenheid zijn er
verschillende eenheden. Denk hierbij aan het meteriekstelsel, km – hm-
m – cm enz. maar dat is ook zo met geld of met tijd. Wij zelf gebruiken
veel maatreferenties (tijd, snelheid, gewicht, lengte, temperatuur). Vaak
is er ook een referentiegetal. Zo is bij lichaamstemperatuur dat 37
graden. Je weet dat dit standaard is. als we 365 zouden zeggen, denk je
eerder aan dagen i.p.v. temperatuur. Door de referentiegetallen kun je je
dus een betere voorstelling maken.
2.1.1. meetinstrumenten
Bij sommige instrumenten zie je precies het gewicht zoals een
weegschaal, maar bij een rolmaat zie je de lengte pas echt als het
daadwerkelijk zo lang is. wanneer je de werking van het instrument kan
zien noem je het een direct instrument. Bij een elektrische weegschaal
kun je niet zien hoe het wegen werkt, je bent dus indirect aan het meten
met een indirect instrument. Op bijvoorbeeld een maatbeker is er een
schaalverdeling aangebracht zodat je verschillende dingen kunt meten,
gram en liters.
2.1.2. meetnauwkeurigheid
Bij meten komt meer kijken als alleen een cijfer aflezen. Zo moet je ook
kunnen omrekenen, en hier worden veel fouten in gemaakt. zo kun je
zeggen dat iemand 186 cm is of 1,86 meter. Tussen meter en centimeter
zit een verschil van 100 cm. Ook kan het er vanaf hangen. Zo kun je
zeggen dat het buiten 19 graden is. het is dan tussen de 18.5 en 19.5
graden. Maar lichaamstemperatuur wordt op de komma na nog
nauwkeurig afgelezen. Zo kan je lichaam 37.5 graden zijn. Dit probleem
zie je ook in het verkeer. Afslag na 4km hoeft niet perse na 4000 meter
te zijn, 4300 meter is afgerond naar 4 kilometer. Hierbij komt het
afronden dus ook aan de orde als het gaat om nauwkeurig meten.