Samenvatting bloktoets
Blok 1.3 Adviseren
Succesvolle kantoorhuisvesting
Hoofdstuk 4 Bepalen bezettingsgraad en functionaliteiten
Voordat er een passend advies kan gegeven worden qua huisvesting voor een organisatie, moeten er
verschillende zaken worden geïnventariseerd en de benodigde ruimte te berekenen en te
beschrijven.
Vuistregels -> voor traditionele kantooromgeving door rijke ervaring en door normen wat betreft
werkruimtes en werkplekken. Voor het Nieuwe werken zijn nog geen vuistregels -> meeste bedrijven
willen ook eigenheid van hun huisvesting.
Ieder bedrijf -> andere aanpak -> identiteit en functioneren optimaal accommoderen.
Nieuwer kantoorconcept ontwerpen en uitrollen -> kan door verschillende zones te creëren, met een
scala aan functiemogelijkheden en in uiteenlopende technische kwaliteiten en sferen. Als na gebruik
toch tekortkomingen naar voor komen -> ingegrepen met zo nodig verbouwingen en/of nieuwe
aankopen.
‘Trial and error’-aanpak = geen mogelijkheid tot verbetering, werknemers accepteren een matig
bruikbaar kantoor -> gevolgen; hinder voor medewerkers, verlies van productiviteit en vernietiging
van goederen en investeringen.
Proces van inventarisatie, analyse en berekeningen wordt planmatig vastgesteld -> uitgevoerd door
adviseurs uit hogere beroepskaders van gebouwenbeheer, Facility Management en projectinrichting.
Inventarisatie = verzamelen van informatie over de organisatie, om op basis daarvan een
huisvestingsadvies-op-maat te kunnen geven. -> doel = alles te weten komen wat nodig is voor een
zorgvuldig advies.
Onderzoek benaderingen;
Beschrijvend; kantoorconcept wordt bepaald, nadat uit brede inventarisatie kan worden
afgeleid welke ruimtelijke, facilitaire en technische wensen bij de organisatie en de
medewerkers leven.
Toetsend; kantoorconcept is min of meer bepaald, en daar moet met de inventarisatie en
berekeningen naartoe worden gewerkt.
Exploratief; combinatie van beschrijvend en toetsend onderzoek.
Managementstijlen;
Autoritair; vooral stafleden en afdelingshoofden worden bij de inventarisatie betrokken. Alle
andere werknemers worden slecht geïnformeerd. Medewerkers worden om informatie
gevraagd als dit nodig is voor het slagen van het nieuwe kantoorconcept.
Democratisch en communicatief; Het inventarisatietraject wordt welgemeend gebruikt om
medewerkers te informeren en hen uit te nodigen hun ideeën te geven voor het toewerken
naar de nieuwe situatie. Vooral wanneer het kantoorconcept al bepaald is door de
bedrijfsleiding, vindt het open proces plaats binnen helder gecommuniceerde kaders. In dit
geval wordt er ook actief omgegaan met eventuele weerstanden vanuit de medewerkers, en
worden inventarisatiemethodes daar bewust voor ingezet.
1
,Programma van Eisen kan gebruikt worden als:
Communicatiemiddel
Uitgangspunt voor ontwerp of inrichtingsplan
Contractstuk; tussen de organisatie die aan nieuwe huisvesting werkt, en partijen als
makelaar, ontwikkelaar/bouwer, architect en kantoorinrichter.
Sturingsmiddel; voor planning, activiteiten en taken.
Programma van Eisen bestaat uit:
Ruimtelijk PvE; wordt voorgerekend hoeveel vloeroppervlakte er nodig is voor alle functies,
zowel werkplekken als collectieve voorzieningen, en inclusief de ruimte die nodig is voor
techniek, verkeer en dergelijke.
Functioneel PvE; functies van de ruimtes worden beschreven (sfeer, binnenmilieu-eisen).
Facilitair PvE; alle eisen voor het accommoderen van diensten zoals schoonmaak.
Technisch PvE; beschrijft de locatie-eisen, de beoogde prestaties van bouw- en
installatietechnieken en de indeling van het gebouw. Het Technisch PvE kan pas worden
opgesteld nadat er overeenstemming is over de uitgangspunten voor het functioneel,
ruimtelijk en facilitair PvE.
PvE voor inrichtingselementen; betreft de losse inrichting. Het PvE voor de
inrichtingscomponenten omvat beschrijvingen van aantallen en kwaliteiten, en kan gebruikt
worden voor het aanvragen van offertes.
Redenen om te kiezen voor een nieuw kantoorconcept:
Terugdringen van huisvestingskosten
Reduceren van het totaal benodigde vloeroppervlak
Verhogen flexibiliteit van het gebouw en de inrichting
Verbeteren functionaliteit en productiviteit van werkplekken
Het leveren van prestaties op het gebied van milieu/energiezuinigheid (maatschappelijk
verantwoord)
Verbeteren imago en sfeer
Soorten vloeroppervlakken vastgelegd in NEN2580
Bruto vloeroppervlakte (BVO); de oppervlakte, gemeten op vloerniveau langs de
buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de betreffende ruimte(s)
omhullen. Incidentele uitspringende en inspringende bouwdelen worden genegeerd
wanneer ze kleiner zijn dan 0,5 m.
Netto vloeroppervlak (NVO); de oppervlakte, gemeten op vloerniveau, tussen de
begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de afzonderlijke ruimtes. Niet
meegerekend worden het oppervlak van vloerdelen waarboven de netto-hoogte kleiner is
dan 1,5 m, dragende wanddelen en vrijdragende kolommen met een grondoppervlak groter
dan 0,5 m2 en niet toegankelijke of bruikbare schachten of vides.
Verhuurbare vloeroppervlakte (VVO); de netto vloeroppervlakte, waarvan leidingschachten
en voorzieningen voor verticaal verkeer worden afgetrokken, en waarop een correctie voor
de glaslijn is toegepast. Ruimte voor klimaatapparatuur, het draaien van de deur, het
bedienen van schakelaars en kleine sprongen in de wanden tellen allemaal mee als VVO.
Gebruiksvloeroppervlakte, andere benamingen hiervoor zijn nuttig oppervlakte (NO),
functionele vloeroppervlakte (FVO); deel van het totale vloeroppervlak dat daadwerkelijk
gebruikt kan worden voor werkplekken, collectieve en facilitaire ruimtes. Alle oppervlakte
voor techniek en verkeersruimtes worden niet meegerekend.
2
,Instrumenten die kunnen worden ingezet in de inventarisatie- definitiefase van het
huisvestingsproces:
1. Deskstudie
2. Interview
3. Schriftelijke enquête
4. Observatie
5. Workshop; bijeenkomst waarbij in een vrije sfeer meningen worden uitgewisseld
6. Excursie; bezoek aan project of bedrijf buiten de deur. Inspiratie opdoen en interesse wekken
van medewerkers.
7. Pilot; vooruitgeschoven project om te zien of het resultaat bevalt
Hoofvormen van werksoorten:
Communicatie; de schriftelijke/ visuele of mondelinge/ hoorbare uitzending, uitwisseling of
ontvangst van informatie.
Administratie ook wel ‘routinematig werken’ of ‘verwerking’ genoemd; de uitvoering van
seriematige of eenvoudig beheersbare werkzaamheden waarbij enige gerichtheid op het
werk meestal wel nodig is.
Concentratie; het uitvoeren van hoogstaand denk- of doewerk, waarbij de taak (in relatie tot
de eigen vermogens) zoveel aandacht vereist, dat men niet gestoord moet worden door
anderen of ruimtelijke omstandigheden.
Aanvulling van 2 specificaties:
Autonomie; de mate waarin elke medewerker sturing, verantwoordelijkheid en invloed heeft
(of wil hebben) op de inhoud van het werk, de wijze van werken, de plaats waar hij werkt en
de middelen die voor het werk beschikbaar zijn. Hoe autonomer, hoe meer controle en
invloed de medewerker wil hebben.
Interactie; persoonlijk contact dat nodig is om bepaalde informatie of zaken over te dragen,
ook wel 'fysiek' contact of 'face to face'-werken genoemd.
4 Karakteristieken voor een werkomgeving -> ‘The new office’
Individueel procesmatig werk (factory); ergonomische werkplek die is afgesteld op de
desbetreffende werknemer en taak. Bij ‘shifts’ moet deze werkplek aanpasbaar zijn.
Procesmatig groepswerk (denn); ook hiervoor zijn werkplekken nodig die goed passen bij de
taak en de medewerkers, en die bovendien op elkaar gericht zijn, zodat er over en weer
contact mogelijk is.
Geconcentreerd werk (cell): hiervoor is een visueel en akoestisch rustige plek nodig, waarop
men niet gestoord wordt of het gevoel heeft anderen te storen, zodat men zich volledig kan
richten op het denkwerk of de informatieoverdracht waarmee men bezig is.
Transactioneel kenniswerk (club): hiervoor is een ruimte nodig waar de opstelling van het
meubilair en de sfeer eromheen inspireren tot de formulering en uitwisseling van ideeën, in
een sterke wisselwerking tussen betrokkenen.
Naleving van het Bouwbesluit is verantwoordelijkheid van de eigenaar van een gebouw Naleving van
de Arbowet is verantwoordelijkheid van de gebruiker van een gebouw.
Niveaus van de Arbowet:
Arbowet; algemene bepalingen
3
, Arbo-besluit; uitwerking van de Arbowet in (verplichte) regels
Arbo-regeling; uitwerking van het Arbo-besluit in concrete (verplichte) voorschriften
Kritische succesfactoren voor duurzaamheid binnen FM:
Duurzaamheid integreren in bestaand management.
Duurzaamheidsmanager aanstellen.
Draagvlak creëren.
Investeren in competenties en capaciteiten van de medewerkers.
Stappen voor een duurzaam managementsysteem voor FM:
Commitment van de top.
Identificeren van de duurzaamheidsimpact.
Stakeholders engageren Doelstellingen definiëren. Doelstellingen definiëren.
Implementeren (acties ondernemen om doelen te realiseren).
Monitor (KPI’s ontwikkelen en de impact in kaart brengen).
Rapporteren van de duurzaamheidsimpact.
Elementen met de grootste impact op duurzaamheid van een gebouw:
Energie
Water
CO2
Materialen
Levenscycluskost - Life Cycle Costng - LCC = tool om de totale kost van een gebouw in kaart te
brengen, waardoor het mogelijk is om vergelijkende kostenanalyses te maken tussen verschillende
projecten.
Strategieën om de totale kost van gebouwen te reduceren:
Extensie van de levensduur
Verhogen van de efficiëntie
Optimalisatie van de werkplek
Esco - Energy Service Company = een bedrijf dat energiediensten levert bij een organisatie en deze
zelf financiert. De organisatie betaalt vervolgens de investering van het Esco-bedrijf terug, van een
(gedeelte van) de besparing die is ontstaan door een daling in het energieverbruik en dus de
energierekening.
Categorieën van (indirecte CO2-emissies:
Scope 1: directe emissies afkomstig van de bedrijfsactiviteit zelf = fossiele brandstoffen die
worden verbrand op de site zelf, emissies van de bedrijfsvloot enz.
Scope 2: indirecte emissies als resultaat van de aankoop van energie, resulterend in een
energieverbruik voor het verwarmen, verlichten, koelen en de werking van de infrastructuur
en de gebouwen
Scope 3: indirecte emissies die afkomstig zijn van bronnen die niet rechtstreeks
gecontroleerd worden door de organisatie zelf, maar wel geschikt zijn aan haar activiteiten
(energieverbruik en CO2-emissies in de bevoorradingsketen, zakenreizen enz.)
Meerwaarde door afvalmanagement:
4
, Economisch = materialen hergebruiken of recyclen op het einde van hun levensduur,
genereert directe besparingen of inkomsten voor de organisatie
Sociaal = het herstellen van meubilair of toestellen, het recyclen van afval enz., zijn taken die
ideaal zijn voor opdrachten aan de sector van de sociale economie
Ecologisch = minder of geen afval door toepassing van het ‘reduce-reuse-recycle’ principe
kan leiden tot een betere lucht- en waterkwaliteit en tot minder CO2emissies.
Rugzakmodel = als je een product vasthoudt, heb je in feite ook een voorraad grondstoffen, een
hoeveelheid fabricageprocessen en transport, aardolie en aardgas, menselijke inspanning enz. vast.
Levenscyclusanalyse = men probeert de gevolgen van een bepaald productgebruik te berekenen; de
uitputting van voorraden, de schade aan de natuur enz.
Life Cycle Cost Analysis = een economisch georiënteerde LCA, die de totale kostprijs van een product
berekent, inclusief de kosten van onderhoud, reparatie, verwijdering, sloop, hergebruik, recycling of
stort.
Design for disassembly DFD) = producten zo ontwerpen, dat ze na gebruik weer gemakkelijk uit
elkaar gehaald kunnen worden, zodat onderdelen na reiniging en controle direct weer hergebruikt
kunnen worden.
Downcycling = recyclen waarbij de kwaliteit van het materiaal op den duur vermindert.
Waardemodellen van menselijke civilisatie:
Wachters-/ overheidsmodel = de wachter is de overheid, die als belangrijkste doelstellingen
het behoud en de bescherming van het volk heef
Commerciële-/ handelsmodel = houdt zich bezig met de dagelijkse, directe uitwisseling van
zaken die waarde hebben.
Labels met betrekking tot duurzaamheidsprestatie:
Energie Prestate Coëfficiënt; verplicht bij elke bouwaanvraag, laag cijfer betekent een
energiezuinig gebouw.
Energielabel; verplicht, van A t/m G-rangen.
BREEAM NL; bestaand gebouw wordt getoetst op 9 thema’s en krijgt punten voor het
voldoen aan bepaalde duurzame toepassingen.
LEED; soortgelijk aan BREEAM NL, maar toepasbaar over de hele wereld.
GreenCalc+ --. Drukt de impact van het gebouw op het milieu uit in een ‘milieu-index gebouw
(MIG) en meet hiervoor 3 thema’s. GreenCalc+ berekent de duurzaamheid van een gebouw
op basis van een integrale levenscyclus en onafhankelijk van het gedrag van de gebruikers.
GPR Gebouw; beoordeelt op 5 thema’s en geef rapportcijfers
Cradle 2 Cradle; eerder een filosofie dan een labelings methode, pleit voor ‘goed’ in plaats
van ‘minder slecht’ handelen t.a.v. duurzaamheid.
Split-incentive = de ontwikkelaar of eigenaar van een gebouw investeert in energiebesparende
maatregelen, maar alleen de huurder profiteert van de opbrengsten van de lagere energierekening.
Green-Lease contract = contract waarbij een gezamenlijk ambitieniveau wordt vastgesteld door
huurder en verhuurder, en waarin vervolgens wordt afgesproken hoe zij gezamenlijk hun
duurzaamheid ambities waarmaken en hoe de verdeling plaatsvindt van de kosten, baten en risico’s.
5