INTEGRALE TOETS BEROEPSSITUATIE 1 EN 2
BEROEPSSITUATIE 1
BS1 KENNISLAB
1.1 Algemene ziekteleer
1.2 Diversiteit van de verpleegkundige
1.3 Klinisch redeneren
1.4 Medische terminologie en cellen
1.5 Zorgdomein & sociaal domein
1.6 Klinisch redeneren
1.7 Weefsels & oncologie
1.8 Informatie zoeken & verwerken
1.9 Klinisch redeneren
1.10 Farmacologie
1.11 Ziekte & gezondheid
1.12 Nanda domeinen, Gordon
BS1 HOORCOLLEGE
1.1 Algemene ziekteleer
1.2 Contact maken en actief luisteren
1.3 Medische terminologie en cellen
1.4 Kruisinfectie en hygiëne
1.5 Weefsels en oncologie
1.6 Verpleegkunde vandaag
1.7 Farmacologie
1.8 Verpleegkundige theorieën
1
,Kennislab & hoorcollege MB 1.1 Algemene ziekteleer
Kan uitleggen wat endogene, exogene en multifactoriële ziekteoorzaken zijn en
voorbeelden benoemen;
Etiologie = ziekteoorzaken.
1. Endogeen (van binnenuit)
- Autosomaal recessief: cystic fibrosis, phenylketonurie
- Autosomaal-dominant: familiare hypercholesterolemie, Huntington
- Geslachtsgebonden recessieve overerving:
X-chromosomaal: Duchenne
Y-chromosomaal: Syndroom van Turner
2. Exogeen (oorzaken van buitenaf)
- Fysisch: mechanisch, thermisch (brandwonden), elektrisch, stralingsenergie
- Chemisch: zoutzuur, inname giftige stoffen
- Oorzaken gelegen in voeding: overschot/tekort voeding
- Biologisch: virus, micro-organismen, huisstofmijt, wormen, luizen
3. Multifactorieel = combinatie genen en bv. Leeftijd
- Bijv: diabetes, longemfyseem, reuma, multiple sclerose
- Mozaïcisme = later stadium celdeling
Recessief gen je kan wel de ziekte op een gen hebben maar het andere gen kan het
compenseren
Dominant gen een gen wat je direct ziek maakt
Autosomaal dominant overerving; het gen is niet recessief maar dominant, je hoeft er maar 1
van te hebben om de ziekte te krijgen. Als je het aangedane gen van bijvoorbeeld je vader krijgt
krijg je al de ziekte, dus je hebt 50% kans om het te krijgen.
2
,Ziekte veroorzakende micro-organismen
Pathogenen (ziekteverwekkers):
- Virussen
- Bacteriën
- Schimmels
- Parasieten
Bacterie
- Eencellig organisme zonder celkern (te doden met antibiotica)
- Commensale flora: bescherming mechanisme bacteriën op je huid
o Streptokokken
o Stafylokokken
o Bacillen
- Te doden met antibiotica
Schimmels
- Een of meercellige micro-organismen
- Als je een schimmelinfectie hebt spreek je van een mycose – schimmelinfectie
- Huid en slijmvliezen, hier zitten ze meestal
- In de bloedbaan
- Behandeling met antimycotica
Virus
- Bestaat uit erfelijk materiaal omgeven door eiwit
- Heeft een gastheercel nodig
Parasiet
- Organisme dat leeft ten koste van een ander organisme
- Meestal via de huid of via de mond
- Lintwormen, hoofdluizen, vlooien, etc
Kleine parasieten (eencelligen)
3
, Kan benoemen wat anamnese, lichamelijk onderzoek en differentiaaldiagnose
inhouden;
Anamnese: een anamnese is wat een patiënt met betrekking tot de voorgeschiedenis en
relevante omstandigheden van zijn ziekte of aandoening aan een zorgverlener kan vertellen. Een
anamnese komt tot stand doordat de zorgverlener aan de patiëntgerichte vragen stelt.
Anamnese;
- Speciale anamnese, hoofdklacht
o Aard (wat)
o Lokalisatie (waar)
o Verloop/geschiedenis
- Algemene anamnese
o Medische voorgeschiedenis
o Behandelingen/geneesmiddelengebruik
o Algemene gezondheid
o Allergieën
o Intoxicatie
o Contactpersonen
- Heteroanamnese
o Gesprek met naasten
Lichamelijk onderzoek (LO)
- Inspectie (kijken)
o Kleur (bleek, rood)
o Voedingstoestand
o Bewustzijn, algemene indruk
- Auscultatie (luisteren)
o Ronchi (reutelen in de longen)
o Hartruis
- Percussie (kloppen)
o Demping over hol orgaan? Vocht/tumor
o Begrenzen organen
- Palpatie (voelen)
o Pitting oedeem vocht
o Druk/loslaten
4