Jurisprudentie Onrechtmatige
Daad & Schadevergoeding
(PRI4008)
Aansprakelijkheid opstal
HR Wilnis
Feiten
Tussenboezemkade van Hogheemraadschap is verschoven in de richting van woonwijk in Wilnis.
Procedure
Gemeente vordert veroordeling van Hoogheemraadschap door vergoeding van de door haar
geleden schade (art. 6:174 BW).
Hoge Raad
Het dijklichaam is ontstaan door uitgraving en drooglegging, is gevormd naar inzichten in
waterkering en in stand gehouden overeenkomstig de richtlijnen en voorzien van beschoeiing: kan
worden aangemerkt als opstal.
Bij de beoordeling of de opstal voldeed aan de eisen die men uit het oogpunt van
veiligheid aan de desbetreffende opstal mag stellen, spelen gedragsnormen als
veiligheidsvoorschriften en in het algemeen aan een bezitter of gebruiker van die maakt e stellen
zorgvuldigheidsnormen een grote rol. Of er sprake is van een gebrek (ongeacht of de opstal in
algemene zin voldoet aan de veiligheidsvoorschriften), hangt af van verschillende
omstandigheden, o.a. de aard van de opstal, de functie van die opstal, de fysieke toestand
van de opstal en het te verwachten gebruik door derden. Daarnaast: kelderluikfactoren -
grootte van de kans op verwezenlijking van de aan het opstal verbonden gevaar, mogelijkheid en
bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen.
—> Komt aan op de (objectief te beantwoorden) vraag of de opstal, gelet op het te
verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar
voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op
verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk
en redelijkerwijs te vergen zijn.
Onjuist is de rechtsopvatting dat het hierbij niet aankomt op de toenmalige kennis over
faalmechanismen en de toenmalige maatstaven voor belastingsituaties, en dat de
toenmalige stand van wetenschap en techniek niet in de weg staan aan het aannemen van
aansprakelijkheid voor de bezitter van de kade. Aan deze omstandigheden komt betekenis toe
bij de beoordeling of de kade gebrekkig was. Voor de vraag of alle nodige
veiligheidsmaatregelen waren getroffen kan tevens van belang zijn de stelling dat de
kadeverschuiving zich heeft voorgedaan ten gevolge van specifieke en uitzonderlijke
omstandigheden.
,Aansprakelijkheid medebezitter
HR Hangmat
Feiten
A. hing bij aan woning in een hangmat toen de pilaar waaraan deze hangmat was bevestigd
boven de grond is afgebroken en over haar heen is gevallen. Ten gevolge hiervan liep zij (onder
meer) een hoge complete dwarslaesie op. Zij was samen met B. (echtgenoot) eigenaar van de
woning en hadden een aansprakelijkheidsverzekering bij Achmea voor hen beiden.
Procedure
A. heeft B. en Achmea gedagvaard voor een hoofdelijke vergoeding van haar schade, gebaseerd
op art. 6:174 lid 1 BW (gebrekkige opstal, aansprakelijkheid medebezitter).
Hoge Raad
Aan de wetsgeschiedenis kan geen voldoende houvast worden ontleend ten gunste van het
standpunt dat de wetgever de risicoaansprakelijkheid van de bezitter heeft willen beperken
tot die jegens derden en dat hij aanspraken in situaties als de onderhavige heeft willen
uitsluiten.
De algemene doelstelling van art. 6:174 BW is dat op de benadeelden niet het risico wordt
afgewenteld dat niet of niet eenvoudig kan worden bepaald en bewezen wie voor de door het
gebrek veroorzaakte schade eventueel aansprakelijk kan worden gehouden op grond van de
schuldaansprakelijkheid van art. 6:162 BW. Het belang van de benadeelde medebezitter is een
zwaarwegend belang.
Een benadeelde derde kan iedere bezitter van de opstal, die tegenover hem
hoofdelijk aansprakelijk is (art. 6:180 lid 1 BW), voor het geheel aanspreken. In hun
onderlinge verhouding zijn de bezitters in beginsel verplicht in de schuld en in de kosten bij te
dragen voor het gedeelte van de schuld dat hun in hun onderlinge verhouding aangaat (art. 6:10
lid 1 BW) (overeenkomstig ieders aandeel in de opstal).
Het is uit maatschappelijk oogpunt redelijker de schade van de benadeelde over alle
bezitters te verdelen dan uitsluitend de benadeelde medebezitter de schade te laten
dragen. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat de benadeelde medebezitter zelf dat
gedeelte van de door hem geleden schade draagt dat overeenkomt met zijn aandeel in de
opstal, zodat hij op grond van art. 6:174 in zoverre geen aanspraak heeft op
schadevergoeding jegens de andere medebezitter(s) (6:102 BW). Gelet daarop heeft de
rechtbank met juistheid geoordeeld dat B. jegens A. aansprakelijk is tot maximaal 50% van
de schade.
HR Imagine
Feiten
MacDonald-van Biezen is op manege die zij samen met haar man bezit en runt een ongeval
overkomen toen één van de lespaarden op hol sloeg en haar omver liep.
Procedure
MacDonald-van-Biezen houdt MacDonald (echtgenoot) op grond van art. 6:179 en 6:181 BW als
mede-eigenaar en bedrijfsmatige gebruiker van het paard aansprakelijk voor het door haar
opgelopen letsel.
Prejudiciële vraag: is de hangmatjurisprudentie ook van toepassing tussen
medebezitters van dieren? (1) Luidt dit antwoord anders indien geen sprake is van
medebezitters, maar van bedrijfsmatige medegebruikers?
Hoge Raad
Aan de wetsgeschiedenis kan wederom geen beslissend antwoord worden ontleend. Ook
hier hangt de keuze af van wat naar maatschappelijke opvattingen het meest redelijk moet
,worden geacht. Deze afweging leidt onder art. 6:179 BW tot een andere uitkomst dan bij art.
6:174 BW.
Het risico van schade ten gevolge van een verborgen gebrek aan een opstal kan niet
worden aangemerkt als een voor een potentieel slachtoffer bekend risico. Dit geldt ook voor
medebezitters van een opstal.
Bij dieren berust de kwalitatieve aansprakelijkheid niet zozeer op een risicoverdeling
ter bescherming van de benadeelde, maar vooral op de omstandigheid dat de bezitter
tegenover anderen een risico in het leven roept. De maatschappelijke wenselijkheid van
bescherming van benadeelden tegen het gevaar dat een risico zich verwezenlijkt geldt bij art.
6:179 BW (anders dan bij opstallen) niet zonder meer ook voor de benadeelde medebezitter,
nu deze mede verantwoordelijk is voor het scheppen of handhaven van dat risico.
Anders dan bij het gevaar voor schade dat uitgaat van een verborgen gebrek aan een
opstal, is steeds kenbaar dat een dier beschikt over onberekenbare eigen energie waarmee
het mogelijk schade kan toebrengen. Van de medebezitter die door toedoen van een dier
schade lijdt, kan worden gezegd dat hij ook voor zichzelf een gevaar in het leven heeft
geroepen of in stand heeft gehouden waarvan hij wordt geacht zich bewust te zijn. Om die
reden kan van hem, eerder dan van de medebezitter van een gebouw, worden verwacht dat hij
zich tegen het risico van zodanige schade verzekert.
Alle belangen in aanmerking genomen is het niet redelijk of maatschappelijk wenselijk
dat art. 6:179 BW ook aansprakelijkheid vestigt jegens personen die de hoedanigheid van
medebezitter van een dier. Dit antwoord luidt niet anders wanneer er sprake is van
bedrijfsmatige medegebruikers (zelfde argumentatie).
, Onrechtmatige gevaarzetting
HR Kelderluik
Feiten
Dhr. Duchateau valt in een cafe op weg naar de wc in een kelderruimte waarvan het luik door een
medewerker van Coca Cola was opengezet.
HR
Alleen in het licht van de omstandigheden van het gegeven geval kan worden beoordeeld of en
in hoever aan iemand die een situatie in het leven roept welke voor anderen bij niet-inachtneming
van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, kan de eis worden gesteld dat hij
rekening houdt met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet zullen
worden betracht en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen neemt.
Daarbij dient te worden gelet op:
- De mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste
oplettendheid kan worden verwacht
- De hoegrootheid van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan
- De ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben
- De mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregen
HR Boon/Prenger (toerekening eigen schuld)
Feiten
Hond van Boon heeft schade toegebracht aan de minderjarige Tamara Feldmeijer. Deze
gebeurtenis is mede het gevolg is van een fout van de ouders.
Procedure
Boon is aansprakelijk o.g.v. art. 6:179 BW, maar verweert zich met de stelling dat de fout van de
ouder in dier voege aan het kind moet worden toegerekend dat zijn vergoedingsplicht
jegens het kind wordt verminderd.
HR
Deze stelling is onjuist. Er is geen reden om af te wijken van de regel dat, indien een schade is
veroorzaakt door fouten van meer dan een persoon, ieder van hen jegens de benadeelde
voor het geheel tot vergoeding van de schade gehouden is, enkel omdat een van de personen
op wie een schadevergoedingsplicht rust de ouder van het kind is.
Het kind is niet voor de fouten van zijn ouder aansprakelijk en het toerekenen van de fout
van de ouder aan het kind zou het ongewenste gevolg hebben dat het kind, om zijn schade
geheel vergoed te krijgen, genoodzaakt zou zijn om zowel zijn ouder als de derde tot
schadevergoeding aan te spreken. Voorts zou het risico van geldelijk onvermogen van de ouder
dan in plaats van op de derde op het kind drukken, hoewel dat - anders dan de derde - geen fout
heeft gemaakt.
HR Bushalte
Feiten
Mevrouw Bey zwaait haar dochter uit voor de ingang van een bus, stapte vervolgens naar achter
en liep daarmee mevrouw Guyt omver die haar heup breekt.
HR
De hier te gelden maatstaf: de handelswijze van mevrouw Bey jegens mevrouw Guyt zou
slechts onbetamelijk zijn indien zij door zonder eerst om te kijken een stap achteruit te zetten
meer risico nam dan redelijkerwijze verantwoord was.