Extramuraal CNA/RNA
Geel; kernwoorden uit de leerdoelen van de colleges.
Groen; overige belangrijke dingen.
Samenvatting is grotendeels gemaakt aan de hand van de leerdoelen bij elke les. De rest is overige
informatie uit de boeken/sites die bij de voorbereiding stonden.
Week 1
Leerteam 1;
RET; Rationele Emotieve Therapie. Je reactie op dingen die je meemaakt hangt af van de gedachten
die je erover hebt en de betekenis die je eraan geeft. De situatie bepaalt niet wat jij erbij voelt of hoe
je reageert, maar jouw gedachten over die situatie.
Je kan gebruik maken van het schema om te kijken naar je gedachten, er achter te komen wat reële
en irreële gedachten zijn en te leren deze irreële gedachten te veranderen;
Gebeurtenis
Gedachten
Gevoel
Gedrag
Gevolg
Komt een beetje op hetzelfde neer als het biopsychosociale model; niet alleen kijken naar de
aandoening maar ook naar de context en gevoel van persoon.
Hoorcollege 1;
Extramuraal; eerste lijn
Intramuraal; tweede lijn (ziekenhuis) en derde lijn (specialistische instellingen)
Anderhalvelijnszorg; samenwerkingsverbanden tussen bijvoorbeeld orthopeden en fysiotherapeuten
die samen een praktijk hebben.
Transmurale zorg; input vanuit zowel eerste als tweede lijn
Voor alle chronische aandoeningen is een verwijzing van medisch specialist of huisarts nodig,
voordat je de patiënt mag behandelen.
Voorbereidingsvragen;
Totaal aantal fysiotherapeuten; 28 940 in 2017
Aantal in de eerste lijn; 18 000
,Hoorcollege 2;
Aantekeningen college;
Sensomotorische kring:
Bij bekende informatie, wordt koppeling en keuze overgeslagen. Van analyseren meteen naar
programmeren.
Boek; Klinische neurologie, H4
Spieren worden aangestuurd door perifere zenuwen, waarvan de cellichamen in de voorhoorn van
het ruggenmerg liggen. Zenuwveel + voorhoorncel; perifere motorische neuron (PMN). Het PMN
maakt onderdeel uit van een reflexboog, waarbij het PMN het uitvoerende (efferente) deel is en een
sensibele zenuw het invoerende (afferente) deel.
Voorbeeld boek kniepeesreflex; de afferente impuls van één perifere sensibele zenuwvezel kan
gelijktijdig de motorische voorhoorncellen in verschillende segmenten van het ruggenmerg bereiken
(multisegmentaal) en het effect op de motorische cellen kan via één synaps (monosynaptisch) maar
ook via tussengelegen interneuronen (multisynaptisch) verlopen. Als er genoeg afferente impulsen
gelijktijdig via verschillende zenuwvezels binnekomen, dan trekt de spier die hoort bij de
aangeslagen pees (agonist) aan. Daarnaast treedt via een inhiberend interneuron relaxatie van de
antagonist plaats.
De tractus corticospinalis (piramidebaan) zorgt ervoor dat niet elke prikkel omgezet wordt in een
reflex. Als dit niet zou gebeuren zouden we een houterig, spastisch bewegingspatroon hebben. De
tractus corticospinalis komt vanuit de hersenenschors en beïnvloed de reflexen door rechtstreekse
beïnvloeding van de motorische voorhoorncellen en de interneuronen. In de hersenstam kruist de
piramidebaan, grotendeels in de medulla oblongata, zodat het PMN door een contralateraal gelegen
CMN aangestuurd wordt.
Beschadiging in de cortex; stoornis in contralaterale zijde van het lichaam.
,Bij uitval van de tractus corticospinalis is de spinale reflexboog niet meer gemoduleerd, maar
ontremd, waardoor hoge reflexen en spierspanning optreden (spasticiteit). De spier kan niet goed
bewogen worden, maar heeft tegelijkertijd een hoge reflexreactie; centrale verlamming/spastische
parese. Bij een afwijking in het perifere circuit zijn de spierrekingsreflexen laag; perifere verlamming.
Paralyse; volledige verlamming (in samenstelling; -plegie)
Parese; gedeeltelijke verlamming
Hemiparese/hemiplegie; parese/paralyse van één lichaamshelft
Als het CMN aan één kant uitvalt, treedt er uitval van motoriek met spaciticiteit aan één kant op. Er
zijn echter ook andere banen uit het CZS van invloed op het PMN. Deze komen voor een klein deel
uit de hersenschors, maar vooral uit de hersenstam. Het grootste deel van deze andere banen kruist
niet, maar blijft ipsilateraal afdalen, in tegenstelling tot de piramidebaan. De banen beïnvloeden
vooral de mediaal gelegen voorhoorncellen. Deze horen bij de proximale spieren die voor houding
en rompbewegingen (en ademhaling) zorgen.
Dit betekent dat als het CMN aan één kant uitvalt, de proximale spieren vaak geheel of gedeeltelijk
functioneren omdat deze voorhoorncellen door beide hersenhelften worden aangestuurd. De distale
motoriek is dan wel aanzienlijk gestoord.
Gnostische sensibiliteit; diepe, proprioceptieve gevoel. Weten waar men zich bevindt.
Vitale sensibiliteit; exteroceptieve pijnprikkels en temperatuurprikkels. Om te kunnen overleven.
MRC-schaal;
0; paralyse
1; spoorcontractie, geen beweging in gewricht mogelijk
2; lichte beweging mogelijk, niet tegen zwaartekracht
3; beweging tegen zwaartekracht mogelijk
4; beweging tegen weerstand mogelijk, kracht niet normaal
5; normale kracht
Aandoening CZS; tonus vaak verhoogd (hypertonie)
Aandoening is perifeer; tonus vaak verlaagd (hypotonie)
Spasticiteit wordt gekenmerkt door een toenemende weerstand tegen snelle passieve spierrekking.
Als de weerstand slecht in een deel van het bewegingstraject aanwezig is en ineens verdwijnt heet
dit het knipmesfenomeen. Komt voor bij een stoornis aan het CMN.
Rigiditeit komt voor bij stoornissen van het extrapiramidale systeem (Parkinson). Hierbij is typisch
dat bij langzame bewegingen de weerstand in het gehele bewegingstraject wordt gevoeld;
lopenpijpfenomeen. Bij aanwezigheid van een tremor gaat dit vaak gepaard met kleine schokjes;
tandradfenomeen.
Paratonie is een verhoging van de weerstand die optreedt bij iedere poging van de onderzoeker een
spier passief te bewegen, alsof de patiënt bewust tegenwerkt. Dit zie je bij stoornissen van de
frontale cortex en bij verbindingen hiervan met de basale kernen.
Fasciculaties; ongeordende, vaak verspringende contracties van groepen spiervezels (van één motor
unit) zonder bewegingseffect van arm of been.
,Clonus; een repeterende reflex, waarbij het antwoord op de voorafgaande spierreking de prikkel
vormt voor de volgende. Wanneer een clonus niet na enkele slagen stopt, wijst dit op een stoornis
van het CMN.
Tekenen van storing in de piramidebaan/CMN;
Gestoorde voetzoolreflex;
o Halfscherp voorwerp wordt langzaam langs de laterale rand van de voetzool
gestreken, vanaf de hiel naar voren en vervolgens over de bal van de voet.
o Normale reactie; plantaire flexie van de tenen
o Abnormale reactie; extensie (dorsale flexie) van de grote teen met soms uitwaaieren
van de andere tenen
Afwezige buikhuidreflexen;
o Snel strijken met een halfscherp voorwerp over de buikwand van lateraal naar
mediaal
o Normale reactie; deviatie van de navel naar de prikkel toe
Uitbreiding van de reflexactie;
o VB 1; adductie van het contralaterale bovenbeen bij opwekking van de
adductorenreflex of kniepeesreflex
o VB 2; inversie van de bicepspeesreflex bij een cervicale myelopatie; contractie van
de arm blijft uit, maar er treedt wel vingerflexie op
Pseudobulbaire reflexen;
o Ontremming van de masseterreflex, dwanghuilen of dwanglachen of het optreden
van sommige primitieve reflexen (reflexen van baby's)
Halfzijdige verlamming; hemibeeld. Bij een eenzijdig probleem in de hersenschors is er meestal een
combinatie van contralaterale sensibele en motorische verschijnselen. Het gezicht doet ook mee.
Meestal is de arm meer aangedaan dan het been, omdat de arm aan de buitenkant van de hemisfeer
ligt en deze vaker is aangedaan bij een beroerte.
Infarct in de hersenstam; gekruist beeld. Gezicht is aan de ene kant aangedaan en de rest van het
lichaam aan de andere kant.
Eerste dagen na acute hemiplegie; ledenmaten zijn in de meeste gevallen hypotoon met verlaagde
spierrekingsreflexen. De arm ligt slap naast het lichaam en het been ligt in exorotatie met de voet
omlaag hangend. De mondhoek aan de aangedane kant hangt slap terwijl het oog vrijwel normaal
kan worden dichtgeknepen.
Na enige dagen/weken ontstaat hyperreflexie en wordt de verlamde lichaamshelft hypertoon. De
motoriek van de proximale spieren van de arm en het been komt terug, terwijl het herstel van de
hand (fijne vingerbewegingen) langer duurt of helemaal niet gebeurt. In het been overheerst de
tonus van de strekspieren, waardoor het ook bij onvolledig herstel als steun kan worden gebruikt en
de patiënt weer kan leren lopen. Het functionele herstel van de arm is doorgaans slechter dan dat
van het been. Het looppatroon van iemand met een hemiplegie kan herkend worden doordat het
aangedane been bij iedere pas met een boogje naar buiten bewogen wordt (cicumductie) en
soepelheid mist. De arm wordt bij iedere stap geaduceerd in de schouder en gebogen in de elleboog.
, Boek; Klinische neurologie, 5.1.1
Sensibele informatie uit de buitenwereld komt vanuit het ruggenmerg en de hersenstam binnen in
de primaire sensibele cortex. In de secundaire sensibele cortex wordt er een analyse van vorm,
plaats in de ruimte en beweging gemaakt. Op grond van deze informatie kan een beweging in gang
gezet of gehouden worden door de meer frontaal gelegen premotorische cortexgebieden. Dit is een
vrij automatisch proces, wat willekeuriger kan worden door het toevoegen van visuele en auditieve
informatie. Dit kan dan gekoppeld worden aan gebeurtenissen uit het verleden. Deze koppeling
gebeurt in de tertiaire sensorische cortex. In de prefrontale assosciatiecortex kunnen motorische
plannen worden gesmeed op basis van complexe informatie uit de sensorische gebieden. Het
emotionele limbische systeem heeft invloed op de weg van de tertiare sensorische cortex naar de
prefrontale assosciatiecortex.
In de premotorische cortexgebieden moet de beweging zodanig voorbereid worden dat de juiste
spiergroepen op een juiste manier worden ingezet. Een deel van de beweging is mogelijk al bekend
uit ervaring en oefening, waardoor voorspeld kan worden wat er gaat gebeuren en er gebruik
gemaakt kan worden van bestaande programma's (feed-forward). (Feedback; beweging starten en
op basis van het resultaat bijstellen).
Toelevering van bestaande motorische programma's en voorbereiding van geplande programma's in
de premotorische cortexgebieden is een taak van de basale kernen. Daarnaast vindt er interne
feedback plaats; de beweging is nog niet in gang gezet, maar het uitvoeringsprotocol wordt getoetst
door de basale kernen.
Het cerebellum heeft een consultatieve functie voor de premotorische cortexgebieden door een
motorische actie op efficiency te wegen voordat een beweging in gang gezet wordt (ook interne
feedback). Het cerebellum heeft later dan de basale kernen in de aanloop naar een beweging en
heeft later in het verloop van de beweging ook nog eens een controlerende functie (externe
feedback).