Anatomie: hoe ziet het eruit, wat zijn de bouwstenen (op micro- en macroniveau)?
- Van micro tot macro
- Cellen, weefsels en organen
- Opbouw van de botten/spieren en de organen
• Fysiologie: hoe werkt het? Alleen aanwezig in een levend organisme (i.t.t. anatomie)
- Van micro tot macro
- Hoe werken de cellen? (cellulaire functies)
- Hoe werken de organen? (orgaan functies)
• Pas wanneer je weet hoe het werkt (fysiologie van anatomische structuren), kun je
de pathologie begrijpen (wanneer het niet goed werkt, en er (vaak) klachten komen).
• Diagnostiek (onderzoek) leidt (hopelijk) tot een therapie (behandeling) om de
fysiologie en soms de anatomie te herstellen of te verbeteren.
- Systemen: circulatiesysteem, ademhalingssysteem, maagdarmstelsel, zenuwstelsel
enz.
- Samenwerking: tussen diverse systemen
- Regulatie: Homeostase, vaak gericht op een evenwicht. Vaak gemeten in het bloed.
Hoe kom je tot een diagnose:
problemen diagnostiek diagnose(n) behandelen enz.
Metabolisme, stofwisseling
• = katabolisme en anabolisme
• Katabole mechanismen:
– vertering voedsel, opname, verwerking energie en grondstoffen
• Anabole mechanismen:
– opbouw van eiwitten en structuren m.b.v. energie en grondstoffen
• Processen vaak zeer complex, basis is echter:
• voedsel + zuurstof energie, bouwstoffen + afval
Inwendig milieu:
- Plasma van het bloed + interstitiële vloeistof
- De cellen in het lichaam varen wel bij een gezond milieu
,Voedsel
Bestaat uit drie de macronutriënten: koolhydraten , eiwitten (proteïnen) en vetten.
Voedsel + zuurstof energie, bouwstoffen + afval
Koolhydraten: aaneengeschakelde glucosemoleculen. In de dunne darm afgebroken tot
“losse” glucosemoleculen, die in het bloed worden opgenomen.
Favoriete brandstof van de lichaamscellen.
Eiwitten: aaneengekoppelde aminozuren. In de dunne darm afgebroken tot losse
aminozuren, die in het bloed worden opgenomen. Aminozuren vormen de bouwstenen van
het lichaam. Kunnen evt. ook als brandstof worden gebruikt.
Vetten: aaneengekoppelde vetzuren. In de dunne darm gesplitst in losse vetzuren, die
worden opgenomen. Vetzuren zijn nodig voor o.a. celmembranen, voor aanmaak van
verschillende lipiden, kunnen als brandstof worden gebruikt, en als reserves opgeslagen.
Zuurstof
Nodig voor “verbranding” van glucose in de mitochondriën. Zonder (voldoende) O2 kunnen
spieren en andere weefsels maar kort functioneren. Een tekort aan O 2 wordt ischemie
genoemd. Sommige organen zijn kwetsbaarder dan andere..
Opname van O2 vindt plaats in de longen (in de longblaasjes of alveoli); het bindt daar aan
hemoglobine in de rode bloedcellen. Die geven het weer af in het gehele lichaam.
Energie
Glucose + zuurstof + ADP ATP + CO2 + H2O
De belangrijkste energiebron voor alle lichaamsactiviteiten is ATP (Adenosinetrifosfaat).
In de mitochondriën in de cellen wordt ATP gevormd uit ADP + P door de oxidatie
(verbranding of afbraak) van glucose (hierbij is zuurstof noodzakelijk).
ATP is te beschouwen als een batterijtje, bij splitsing in ADP en P komt energie vrij.
Bouwstoffen
Lichaamscellen zijn gespecialiseerd (gedifferentieerd) voor een bepaalde functie.
In spiercellen worden uit aminozuren contractiele eiwitten aangemaakt, in zenuwcellen
worden neurotransmitters gemaakt, etc.
Eiwitten worden uit aminozuren geproduceerd in ribosomen, deze krijgen hun “instructies”
om een bepaald eiwit aan te maken vanuit een stukje DNA (een gen) in de celkern, via
messengerRNA (mRNA)
Bijna elke chemische reactie in de cel vindt bijna plaats m.b.v. enzymen
,Afval
Alle afvalstoffen uit de lichaamscellen, en de restanten van dode cellen, komen in het bloed
terecht. Er zijn drie manieren waarop die afvalstoffen het lichaam kunnen verlaten:
1. Via het spijsverteringskanaal. Afvalstoffen worden in de lever aan gal gebonden, en
komen vervolgens in de darmen terecht. De restproducten van haemoglobine zorgen
voor de donkere kleur van ontlasting
2. Via de urine. De nier filtert dagelijks 180 liter bloed, waarbij 1 liter urine wordt
uitgeplast. In de urine zit een groot aantal afvalstoffen.
3. Via de longen. In het bloed opgeloste gassen, zoals aceton en CO2, worden
uitgeademd. CO2 is een restproduct van de mitochondriën, een hoge concentratie
ervan in het bloed veroorzaakt een ademprikkel, sterker dan een tekort aan O 2
Bijvoegelijke naarwoorden
• major (grotere) - minor (kleinere)
• ascendens (opstijgend) - descendens (afdalend)
• obliquus (schuin) - rectus (recht)
• longus (lang) - brevis (kort)
• maximus (grootste) - minimus (kleinste)
Nog een aantal termen
• tuberculum - knol/bol
• lobus - lob/kwab
• manus - hand
• pes - voet
• dexter - rechts
• sinister - links
Lever = hepar
Hart = cor
Long = pulmo
Maag = gaster/ventriculus
Hersenen/brein = cerebrum
Nieren = ren/nephros
Hoofd = caput/cephalon
Hals (ook bij heupgewrichten) = collum
Borstkas (boven diafragma) = thorax
Buik (onder het diafragma) = abdomen
Bekken = pelvis
Uiteinde (extremiteit) = extremitas
, De anatomische positie:
- Staand
- Recht op
- Voeten naast elkaar en naar buiten
- Handpalmen naar voren
- Ogen open, mond dicht
Sagittale vlak
Lateraal
(verder weg t.o.v. sagittaal vlak)
Mediaal
(naderbij t.o.v. sagittaal vlak)
De termen lateraal en mediaal kunnen
alleen
gebruikt worden ten opzichte van iets
anders
- “het oog ligt lateraal” slaat nergens op.
- “het oog ligt lateraal van de neus” klopt wel.
Vergelijk:
- “het is vandaag kouder” is inhoudsloos.
- “het is vandaag kouder dan gisteren”
betekent wel wat.
Een paar voorbeelden:
- Het borstbeen bevindt zich mediaal van de grote borstspier.
- De lever zit lateraal van de middellijn in de buikholte.
- De neusvleugels bevinden zich lateraal van het neustussenschot en mediaal van de oren.
Frontaal vlak
Ventraal (anterior)
Aan de voorkant of buikzijde t.o.v. het frontale vlak
dorsaal (posterior)
Aan de achterzijde of rugzijde t.o.v. frontaal vlak
Een paar voorbeelden:
- Het hoornvlies bevindt zich ventraal van het netvlies
- De wervelkolom bevindt zich dorsaal ten opzichte van het borstbeen.
Ook hier geldt: de termen ventraal en dorsaal
Kunnen alleen gebruikt worden ten opzichte van iets anders…