Dit is een complete samenvatting van het vak. Alle hoorcolleges zitten hier volledig en uitgebreid in. Zelf heb ik enkel dit document gebruikt voor het leren van mijn tentamens en mijn eindcijfer was een 7.4. Alle leerdoelen zijn ook helemaal uitgewerkt.
Staats- en bestuursrecht
Tentamen (studiepunt.rechten@uu.nl):
- Tussentoets 2 oktober thema 1-4 – open casusvragen – 30% - Olympos zaal
1
- ISBR Legal Hackathon 27 oktober voorstel democratische rechtstaat
(business memo) + visualisatie – 10%
- Eindtoets 3 november MC-vragen – 60%
Coördinator ISBR (inleiding.sbr@uu.nl)
Thema 1 – beginselen van de democratische rechtsstaat
De student kan in grote lijnen de totstandkomingsgeschiedenis van de democratische
rechtsstaat beschrijven.
De staat is een organisatievorm waarin over de bevolking binnen een bepaald territorium de
soevereine, hoogste macht wordt uitgeoefend met geweldsmonopolie en is van recente
datum.
In de middeleeuwen bestond de theocratische leer: de vorst is de hoogste instantie, regeert
in naam van god (droit divin). Hij staat boven de wet en is dus onschendbaar. Daarnaast
heeft hij onbeperkte bevoegdheden. Uit deze hiërarchische visie volgt ook dat alle rechten
die bij lagere overheden berusten, hun oorsprong vinden in de vorstelijke almacht. Maar de
praktijk was anders; vorst gaf stukken land aan mannen in ruil voor militaire steun
(feodalisme). Het feodalisme wordt gekenmerkt door een band tussen de leenheer en
leenman/fazal, die bestaat uit wederzijdse rechten en plichten en die als een contractuele
relatie beschouwd kan worden. Codificatie van gewoonterecht/natuurrecht.
Tegenover deze theocratische leer stond de visie dat de vorst slechts beperkte
bevoegdheden had = natuurrecht. Die werden begrensd door rechtsbeginselen uit de natuur
en mochten alleen ten behoeve van het welzijn van de gemeenschap toegepast worden.
Anders recht op verzet tegen Tiran. Onderscheid tussen legitieme vorst (diende algemeen
belang en tiran (onrechtmatig toegeëigende macht voor persoonlijk belang).
De hervorming in de 16e eeuw vernietigt de geloofseenheid. Er komen soevereine
territoriale staten. Deze staten zijn intern en extern soeverein.
Externe volkenrechtelijke soevereiniteit: niet onderworpen zijn aan de macht van buiten
eigen gebied.
Interne soevereiniteit: de hoogste macht zijn binnen eigen gebied.
De door de hervorming teweeggebrachte geloofsverdeeldheid doet West-Europa in bloedige
godsdienstoorlogen belanden. De meeste politieke denkers van deze tijd zien als enige
genezing voor deze bloedige chaos de versterking van de macht van de vorst. Zijn hoofddoel
,is in deze opvatting niet het handhaven van religieuze waarheid, maar het waarborgen van
een vreedzame politieke ordening. De vorst kan deze functie slechts vervullen als hij niet van
andere machten afhankelijk is. Hij moet de bevoegdheid hebben nieuw recht te creëren en
hij moet zich niet met een der partijen identificeren, maar elk van hen een minimum aan
levensruimte gunnen.
Deze theorie is niet toereikend. Zo slaagt Philips 2e er in Spanje in alle religieuze
minderheden te elimineren (absolutisme). Deze centralistische politiek leidt tot verzet dat
uiteindelijk resulteert in de afscheiding van de zeven provinciën. Ter rechtvaardiging van
deze opstand wordt een verzetsleer (te vinden in plakkaat van verlatinge) ontwikkeld: de
vorst heeft macht ten bate van zijn onderdanen. Er werd een soort contract afgesloten.
Bestaande privileges werden hierin opgenomen als bepaling. Hield de vorst hier zich niet
aan, kon hij afgezet worden door onderdanen in samenwerking met Staten-Generaal en
provinciale standen organisch structureel geheel. Dragers van de rechten uit het plakkaat
van verlatinge zijn de standen, hetgeen ook blijkt uit het feit dat de onderdanen niet
zelfstandig maar slechts o.l.v. de Staten-Generaal verzet tegen de vorst mogen plegen. Deze
leidende rol wordt vooral door de adel vervuld, die zich beschouwd als de
vertegenwoordiger van de standen. Het individu heeft geen verzetsrecht.
Op de lange duur bood deze op de historische privileges gebaseerde verzetstheorie
onvoldoende tegenwicht tegen de absolutistische leer van het droit divin. Een meer
principiële rechtvaardiging van verzet tegen de vorst werd gevonden in een
natuurrechtelijke contractsleer (John Locke): deze gaat uit van individuele toekomende
vrijheidsrechten (mensenrechten). Er wordt een centrale macht opgericht via een
maatschappelijk contract (de staat). Een deel van de natuurlijke vrijheden worden afgegeven
zodat de staat resterende vrijheden garandeerde. Individuen mogen in opstand komen bij
contractbreuk.
Deze uitgangspunten vormen de basis van de klassiek-liberale rechtsstaat: het belangrijkste
principe is daarbij de individuele vrijheid, die door het recht beschermd moet worden.
Daartoe worden de volgende principes ontwikkeld (eisen van de rechtsstaat):
- Legaliteitsbeginsel alle overheidsoptreden (dat de vrijheid van de burgers
beperkt) moeten berusten op een wettelijke grondslag (wet in formele zin of
grondwet). Ook moeten ze worden uitgevoerd binnen de grenzen van de wet.
Vrijheid is hoofdregel, beperking is uitzondering. Beperkingen in positief recht. De
vrijheid van de burger is onbegrensd, beperkingen daaraan zijn strikt begrensd.
Positief-funderend; vereiste van een wettelijke grondslag en biedt het bestuur de
bevoegdheid om in te grijpen. Negatief-begrenzend; overheidsoptreden moet
binnen de grenzen van de wet gegeven bevoegdheid blijven en stelt beperkingen aan
de bevoegdheden van het bestuur. Het beoogt rechtszekerheid en rechtsgelijkheid te
waarborgen en willekeur van overheidsoptreden te vermijden.
- Machtsverdeling trias politica (montesquieu). Het rechtsbeginsel waarborgt de
vrijheid van de burgers via verdeling van de overheidsmacht over meerdere
overheidsambten om zo machtsmisbruik tegen te gaan. Er zijn drie functies:
wetgevende, uitvoerende (bestuur) en rechtsprekende functies nooit bij zelfde
, persoon/ambt. De wetgevende macht wordt uitgeoefend door de
volksvertegenwoordiging (parlement) en controleert de uitvoerende macht. De
erfelijke adel is belast met het scheppen van nieuw recht. De uitvoerende macht
berust bij de koning en ministers die zijn gebonden aan het recht (gewoonterecht en
aan nieuwe wetgeving). De rechterlijke macht is onafhankelijk van de koning, maar
niet zelfstandig, doordat de rechter zijn bevoegdheid ontleent en gebonden is aan de
wet en het recht.
- Grondrechten fundamentele rechten en vrijheden waarborgen in document van
hogere orde dan gewone formele wet (grondwet of verdragen). Primaat van individu
en diens rechten. Beschermen tegen overheidsinmenging. Evolutie: klassieke
(burgerlijke en politiek) sociale (economisch en culturele). Als reactie op
overheidsbewind waardoor rechten en vrijheden werden beperkt. Grondrechten
kunnen niet zomaar worden beperkt tenzij het betreffende grondwetsartikel dat
toestaat in de vorm van een beperkingsclausule. Meer-gelaagdheid (GW, EVRM,
Handvest van de grondrechten van de EU…).
- Rechterlijke controle een uitwerking van machtenscheiding, legaliteit en
grondrechten. Locke: niemand rechter in eigen zaak. Er dient een neutrale derde te
zijn die aan de hand van de wetten conflicten zonder aanzien des persoons beslist.
iedereen heeft recht op een onafhankelijke rechter. Die beslecht geschillen tussen
burgers & controleert of overheidsoptreden overeenstemt met
rechtmatigheidsnormen.
- Democratiebeginsel gelijkheid voor de wet. Inspraak van burgers bij belangrijke
overheidsbeslissingen. Directe inspraak: referendum. Representatieve democratie op
basis van algemene, directe verkiezingen. Overheidsoptreden moet aanvaardbaar en
legitiem zijn voor de burger.
Absolute grondrechten: grondrecht kan de overheid niet beperken
Relatief grondrechten: overheid kan wel beperken
Klassieke grondrechten: Beschermen de burger tegen de macht van de overheid;
verplichten de overheid te onthouden van bemoeienis.
Sociale grondrechten: Sociale grondrechten geeft de overheid een opdracht om te handelen
(juist iets wel te doen). Voorbeelden zijn dat de overheid moet zorgen voor voldoende
werkgelegenheid of dat de regering moet zorgen dat er goed voor het milieu gezorgd wordt.
De sociale grondrechten zijn niet afdwingbaar bij de rechter
Democratische rechtsstaat:
Democratie wil van de meerderheid is beslissend.
Rechtsstaat zowel meerderheid als minderheid krijgt rechten.
Het heeft in Nederland meer dan een eeuw geduurd dat individuele gelijkheid en vrijheid op
het politieke vlak werd gerealiseerd. In 1848 werd hiertoe de politieke ministeriële
verantwoordelijkheid ingevoerd. Vervolgens werd de vertrouwensregel op grond waarvan de
regering het vertrouwen van een parlementaire meerderheid dient te hebben, gevestigd.
, Met de vestiging van het parlementaire stelsel was nog geen democratie gevestigd. In 1848
kwamen er directe verkiezingen op basis van een census (alleen rijke mannen die belasting
betaalde kregen kiesrecht). In 1887 werd het caoutchoucartikel opgenomen (alle mannen
hadden kiesrecht die kentekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand). Pas in
1917 kwam het algemeen mannenkiesrecht met gelijktijdige vervanging van het
districtenstelsel voor een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. In 1919 volgde het
algemeen vrouwenkiesrecht. Daarmee was de democratische rechtsstaat een feit.
Problemen democratische rechtsstaat in een democratie heeft het volk de macht,
meestal via vertegenwoordiging. Echter, er zijn problemen m.b.t de aard van democratische
besluiten en de positie van minderheden. Volksvertegenwoordigers nemen besluiten als
wetgevers, waarbij de wet het resultaat van het besluit weergeeft. Maar is een wet per
definitie een juist besluit alleen omdat het democratisch tot stand is gekomen? Daarnaast is
het vrijwel onmogelijk om tot eenstemmigheid te komen bij een besluit van de
volksvertegenwoordiging. Er zullen altijd verschillende opvattingen bestaan, dus moet men
genoegen nemen met een meerderheidsbesluit. Maar in hoeverre moet er rekening worden
gehouden met minderheidsstandpunten? De Franse Revolutie, waarin er werd benadrukt
dat besluiten van de democratische wetgever juist zouden zijn en waar uiteindelijk bleek dat
de minderheid zich had vergist, is een van de redenen is voor de trage ontwikkeling naar
democratie. Daarom moeten we het karakter van democratische besluiten in de
democratische rechtsstaat en de positie van minderheden binnen dat kader nader
beoordelen.
Relativisme De democratische rechtsstaat moet principieel uitgaan van een niet-absoluut
waarheidsbegrip. De juistheid van democratische besluiten is een voorlopige, meningen
kunnen zich wijzigen en de meerderheid kan omslaan. Besluiten zijn bindend en
onherroepelijk, maar tegelijk moeten zij toch open staan naar de toekomst; ze stellen hier
en nu iets vast, maar laten de mogelijkheid open dat in de toekomst anders zal worden
besloten. Ook minderheden dragen bij tot de oordeelsvorming en minderheden kunnen
uitgroeien tot meerderheden.
Bestaan er – gegeven het uitgangspunt van een relatief waarheidsbegrip – dan helemaal
geen hogere normen waaraan de juistheid van democratische besluiten kan worden
getoetst? Ja. We denken dan in het bijzonder aan fundamentele rechten en vrijheden van de
mens. We vinden die in de internationale mensenrechtenverdragen. Dit kan wel van land tot
land verschillen. Deze vormen dan ook slechts voor wat betreft hun belangrijkste elementen
echt universele normen (universalisme).
Fundamentalisme teruggrijpen op normen en waarden zoals deze oorspronkelijk het
meest bekend en vaak ook algemeen gebruikelijk waren. Ook wordt het toegepast op
kunstvormen, opvattingen, politieke en religieuze leerstellingen.
Er doen zich dus spanningen voor. Bovendien wordt dit staatstype ook geconfronteerd met
een soms moeizame verhouding tussen de democratisch-rechtsstatelijke eisen enerzijds en
de noodzaak van effectief overheidsoptreden anderzijds. De staat zal ervoor moeten zorgen
dat de burger in een redelijke mate van veiligheid kan leven. Als dat onvoldoende
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper floorpriem. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €7,16. Je zit daarna nergens aan vast.