Inleiding Strafrecht
Coördinatoren cursus: inleiding-strafrecht@uu.nl
Docent: f.c.m.smits@uu.nl
Deeltoets A: schrijfopdracht (25%) vrijdag 22 december 17:00 (week 6)
Deeltoets B: tentamen (75%) donderdag 25 januari (vragen naar aanleiding van
een casus, inzichtvragen en kennisvragen)
Leerdoelen week 1
De student herkent de plaats van het strafrecht binnen het recht;
De student kan de bronnen van het strafrecht onderscheiden;
De student begrijpt de uitgangspunten en beginselen van het Nederlands
strafprocesrecht en kan deze in een specifieke context toepassen op een casus;
De student wat het recht op een eerlijk proces, zoals neergelegd in artikel 6 EVRM,
inhoudt en welke deelnormen hieruit voortvloeien;
De student kan uitleggen wat het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel inhoudt en, in het
verlengde daarvan, het begrippenpaar instrumentaliteit en rechtsbescherming;
De student kan de diverse procesdeelnemers en procesfasen onderscheiden en kan
hun karakteristieken benoemen;
Aantekeningen hoorcollege/werkgroep
Strafrecht gaat over: het bestraffen van personen die een strafbaar feit hebben gepleegd
Het formuleren van strafbare feiten (wat mag wel en niet en de grenzen daartussen)
Welk gedrag is wel/niet strafbaar?
Wie is wel/niet strafbaar?
Welke uitzonderingen zijn er (strafuitsluitingsgronden) en waar ligt die grens?
= materieel strafrecht
Het strafprocesrecht staat meestal in dienst van het materiële recht.
Het opsporen van strafbare feiten
Wie mag opsporen?
Wie/wat mag het onderwerp van opsporing zijn?
Op welke manier en met welke middelen mag dat?
Welke rechten en plichten hebben de partijen?
= strafprocesrecht (toepassen van het materiële recht)
,Vervolgen van de verdachten van strafbare feiten
Wie mag vervolgen?
Op welke manier mag dat?
Welke rechten en plichten hebben de partijen
= strafprocesrecht
Berechten van de verdachten
Hoe ziet de procedure voor de rechter eruit?
Welke rechten en plichten hebben de partijen?
= strafprocesrecht
Executeren van straffen en maatregelen
meeste hebben wel raakvlakken met het strafrecht,
maar zijn niet stereotype onderdeel van het strafrecht.
Wat is strafrecht?
Rechtsbescherming (de overheid krijgt nooit cart blanche) en instrumentaliteit (het geeft de
overheid instrumenten om op te treden, op te sporen etc.)
Bescherming van fundamentele rechten van zowel verdachte en veroordeelde als
(potentiële) slachtoffers
Bevoegdheidstoekenning en bevoegdheidsbegrenzing (=stereotype strafprocesrecht)
Strafrecht als rechtsgebied
Formeel strafrecht oftewel strafprocesrecht
Materieel strafrecht
Strafrechtelijk sanctierecht
Belangrijk basisbegrip: het strafbare feit
Een (i) gedraging/nalating die (ii) valt binnen de grenzen van een wettelijke
delictsomschrijving, (iii) wederrechtelijk (in strijd met het recht) is en (iv) verwijtbaar
is aan de verdachte
,1. Menselijke gedragingen (MG) als eerste voorwaarde voor strafbaarheid geldt dat
er sprake moet zijn van een ‘menselijke gedraging’. De gedraging moet verricht zijn
door een mens, dit kunnen zowel natuurlijke personen zijn als rechtspersonen (BV,
stichtingen, gemeenten). Niemand kan vervolgd of gestraft worden voor het hebben
van bepaalde gedachten, wat voor gedachten dan ook. Pas wanneer iemand door
middel van een gedraging geheel of gedeeltelijk uitvoering geeft aan dergelijke
voornemens, is voldaan aan deze voorwaarde voor strafbaarheid.
In straf processueel perspectief: de menselijke gedraging zal uiteindelijk tot
uitdrukking moeten komen in de tenlastelegging. De feiten in de tenlastelegging zijn
de feiten die aan de verdachte verweten worden en waarvoor hij terecht moet
staan. Het is aan de rechter om te onderzoeken of een persoon hetgeen in de
tenlastelegging staat ook daadwerkelijk gedaan heeft. Artikel 350 Sv schrijft voor dat
de rechter zich buigt over de vraag of het ten laste gelegde feit bewezen kan worden
verklaard.
2. Wettelijke delictsomschrijving (DO) Als tweede voorwaarden voor strafbaarheid
geldt dat de menselijke gedraging moet vallen binnen de grenzen van een wettelijke
delictsomschrijving, oftewel, gedragingen zijn pas strafbaar als zij in de strafwet
terug te vinden zijn. Niet alle strafbare gedragingen zijn terug te vinden in de wet,
het is onmogelijk om alle strafbare gedragingen expliciet in de wet op te nemen.
Denk bij wijze van voorbeeld maar eens aan alle manieren waarom het burengerucht
veroorzaakt kan worden. De manieren om buren uit hun slaap te houden zijn talrijk
om op te noemen. De wetgever heeft zulke gedragingen veralgemeniseerd in de wet
omschreven. ‘met geldboete van de eerste categorie wordt gestraft hij die rumoer of
burengerucht verwekt waardoor de nachtrust kan worden verstoord’ . De wijze
waarop het rumoer of het burengerucht wordt veroorzaakt staat niet verder
omschreven, hierdoor moet er altijd een vertaalslag gemaakt worden. De feitelijke
gedraging moet een juridische duiding krijgen. Als de menselijke gedraging niet
beantwoordt aan de (algemene) bewoordingen van een delictsomschrijving, is
strafbaarheid dus uitgesloten. In staf processueel perspectief: in iedere individuele
strafzaak zal de rechter de bewezen verklaarde feitelijke gedraging uit de
tenlastelegging juridisch moeten benoemen (kwalificatie). Artikel 350 Sv draagt de
rechter op het feit te kwalificeren. De rechter moet namelijk beslissen welk strafbaar
feit het bewezen verklaarde volgens de wet oplevert. Als de rechter om welke reden
dan ook het bewezen verklaarde niet kan kwalificeren, zal hij de verdachte moeten
ontslaan van alle rechtsvervolging.
3. Wederrechtelijkheid (W) ‘in strijd met het recht’ het is onzinnig om mensen te
straffen van wie niet kan worden gezegd dat zij een norm uit het recht hebben
geschonden. Als iemand niet handelt in strijd met het recht, als zijn gedrag dan dient
er ook geen straf te volgen. Wat hier aan de orde is, is de wederrechtelijkheid van de
gedraging. We kijken dan puur en alleen naar het al dan niet gerechtvaardigd zijn
van de daad. Daarmee is niets gezegd over de mate waarin deze gedraging aan de
dader verweten kan worden, dat is het terrein van schuld. Nu is het meestal zo dat
met het vervullen van de delictsomschrijving de wederrechtelijkheid ook gegeven is.
De aanwezigheid van wederrechtelijkheid van bepaald gedrag is dan eigenlijk niet
, meer dan de veronderstelde afwezigheid van een geldig excuus voor het vervullen
van de delictsomschrijving. Er kunnen echter omstandigheden zijn die het gedrag
rechtvaardigen. Er bestaat dan een grond om aan te nemen dat de gedraging niet
wederrechtelijk was. In zo’n geval spreken we van een ‘rechtvaardigingsgrond’.
Bijvoorbeeld een noodweersituatie. Een inbreker breekt bij je in, dat zie je, de
inbreker schreeuwt ‘ik maak je dood’. De inbreker is je aan het wurgen, jij pakt een
mes en steekt hem in het hart en hij overlijd ter plekken. Het vervult immers de
bestanddelen van de delictsomschrijving. Het verrichten van een gedraging ( een
ander met een mes in het hart steken) die valt binnen de grenzen van de wettelijke
delictsomschrijving (doodslag), is echter niet voldoende voor strafbaarheid. Er moet
voldaan zijn aan de wederrechtelijkheid. Als wederrechtelijkheid betekent dat men
handelt in strijd met de eisen van het recht, dat er een rechtsnorm wordt
overtreden, dit kan niet gezegd worden van de gedraging in het voorbeeld, iedereen
heeft namelijk het recht om zichzelf te verdedigen wanneer hij wordt gewurgd. Je
wordt dus niet gestraft. Je hebt wel de delictsomschrijving vervuld en dus doodslag
gepleegd, maar er is niet voldaan aan de voorwaarde van wederrechtelijkheid.
4. Schuld als verwijtbaarheid (V) niemand mag gestraft worden zonder dat hij (een
bepaalde mate van) schuld heeft. Schuld wordt in deze zin opgevat als
verwijtbaarheid. Daarvan is sprake als men van redelijkheid kon vergen dat hij zich
anders gedroeg dan hij deed. Als iemand redelijkerwijs een andere optie had dan het
overtreden van de wet dan bestaat er verwijtbaarheid. Wie zich in redelijkheid kan
onthouden van wetsovertreding moet dat ook doen. Als de dader dan toch de
strafwet overtreedt, treft hem een verwijt. Men gaat ervanuit dat de verwijtbaarheid
aanwezigheid is, tenzij er een indicatie bestaat voor het tegendeel. Het is mogelijk
dat iemand een delictsomschrijving vervult (en dat ook wederrechtelijk doet), maar
hem dat op een of andere reden niet te verwijten valt. De redenen om aan te nemen
dat het vervullen van de delictsomschrijving niet verwijtbaar is, worden
schulduitsluitingsgronden genoemd. Iemand kan bijvoorbeeld
ontoerekeningsvatbaar zijn. Bijvoorbeeld iemand schiet je zus dood midden op
straat. Het menselijke gedrag valt onder het delictsomschrijving moord. Weliswaar
was de schutter onder invloed van een geestelijke stoornis, maar toch was het
opzettelijk en met voorbedachte raad een ander mens van get leven beroofd. Het
antwoord op de vraag of dit wederrechtelijk is gebeurd, is eenvoudig. Hij heeft geen
reden om zijn gedrag te rechtvaardigen. Maar er is niet voldaan aan de
verwijtbaarheid. De schutter kon, gezien zijn geestelijke stoornis, niet worden
gevergd dat hij zich anders gedroeg dan hij deed. Schulduitsluitingsgronden nemen
verwijtbaarheid weg. De rechter zal moeten concluderen dat het feit weliswaar
bewezen, kwalificeerbaar en wederrechtelijk is, maar niet verwijtbaar.