Overzicht stoornissen
DSM-5
, Overzicht stoornissen DSM-5
Blz:
1. Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen 03
2. Schizofreniespectrum- en andere psycho sche stoornissen 09
3. Bipolaire stemmingsstoornissen 12
4. Depressieve stemmingsstoornissen 14
5. Angststoornissen 16
6. Obsessieve-compulsieve en verwante stoornissen 20
7. Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen 23
8. Dissocia eve stoornissen 27
9. Soma sche-symptoomstoornis en verwante stoornissen 29
10. Voedings- en eetstoornissen 31
11. Stoornissen in de zindelijkheid 34
12. Slaap-waakstoornissen 35
13. Seksuele disfunc es 38
14. Genderdysforie 39
15. Disrup eve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen 40
16. Middelgerelateerde en verslavingsstoornissen 43
17. Neurocogni eve stoornissen 44
18. Persoonlijkheidsstoornissen 49
19. Parafiele stoornissen 57
20. Overige stoornissen 59
2
,1. Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
ADHD: (aandachtsdeficiën e- / hyperac viteitsstoornis) wordt in de DSM-5 gerekend tot de
neurobiologische ontwikkelingsstoornissen: een groep stoornissen, die zich manifesteren in de loop
van de ontwikkeling, vaak al op zeer jonge lee ijd. De stoornis manifesteert zich vanaf de vroege
jeugd, per defini e voor het 12e jaar, bijna al jd voor het vijfde en in veel gevallen reeds voor het
tweede jaar. ADHD wordt ook wel een stoornis van de rem genoemd; de rem op denken, handelen en
emo es is er af. ADHD wordt bij meisjes minder vaak herkend.
Criteria:
Bij ADHD zijn meerdere cogni eve processen verstoord, de DSM-5 definieert zes belangrijke
domeinen van de cogni eve func es:
- execu eve func es (oa. aandacht, plannen, werkgeheugen en cogni eve flexibiliteit)
- leren en geheugen
- perceptuele motorische func e
- taal
- complexe aandacht
- sociale cogni e
Onople endheid (zes of meer)
a slaagt er vaak niet in voldoende aandacht te geven aan details of maakt achteloos fouten in school,
werk of bij andere ac viteiten.
b hee vaak moeite om aandacht bij taken of spel te houden.
c lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct wordt aangesproken.
d volgt vaak aanwijzingen niet op en slaagt er dikwijls niet in om schoolwerk, karweitjes of taken op
het werk af te maken.
e hee vaak moeite met het organiseren van taken en ac viteiten.
f vermijdt vaak om, hee een a eer van of is onwillig zich bezig te houden met taken die een
geestelijke aandacht vereisen.
g raakt vaak dingen kwijt die nodig zijn voor taken of ac viteiten.
h wordt gemakkelijk afgeleid door uitwendige prikkels.
i is vaak vergeetach g jdens dagelijkse bezigheden
Hyperac viteit en impulsiviteit (zes of meer)
a beweegt vaak onrus g met handen of voeten, of draait in zijn of haar stoel.
b staat vaak op in situa es waarin verwacht wordt dat je op je plaats blij zi en.
c rent vaak rond of klimt overal op in situa es waarin dit ongepast is.
d kan moeilijk rus g spelen of zich bezighouden met ontspannende ac viteiten.
e is vaak "in de weer" of "draa maar door".
f praat vaak excessief veel.
g gooit het antwoord er vaak al uit voordat een vraag afgemaakt is.
h hee vaak moeite op zijn of haar beurt te wachten.
i stoort vaak anderen of dringt zich op.
Verscheidende symptomen van onople endheid of hyperac viteit-impulsiviteit waren voor het 12e
jaar aanwezig.
Verscheidende symptomen van onople endheid of hyperac viteit-impulsiviteit zijn aanwezig op
twee of meer terreinen.
Er zijn duidelijke aanwijzingen dat de symptomen interfereren met het sociale-, schoolse- of
beroepsma g func oneren.
De symptomen treden niet uitsluitend op in het beloop van schizofrenie of een andere psycho sche
stoornis en kunnen niet beter worden verklaard door een andere psychische stoornis.
Au s sche stoornissen: (ASS). Au sme (le erlijk "in zichzelf gekeerd. Kanner (1894-1981) en
Asperger (1906-1980) hebben de term au sme gebruikt om een groep kinderen te beschrijven die
3
, extreem in zichzelf gekeerd waren en in een andere wereld leken te leven. Ze hadden een opvallende
naïviteit en een een fundamenteel gebrek aan kennis en inzicht over sociale omgeving. Kanner
beschreef in 1943 elf kinderen met, wat hij noemde, een gebrek aan "engagement" in sociale
contacten, hetgeen resulteerde in, wat hij noemde, "au s c aloneness". Voorts beschreef hij bij de
kinderen een fantas sch geheugen voor betekenisloze zaken; abnormale gevoeligheid voor prikkels
(geluid, tast, pijn); taal- en spraakeigenaardigheden; over zichzelf spreken in derde persoon; neiging
taal le erlijk op te va en; een beperkt en eenzijdig spelrepertoire; stereo epe bewegingen; extreme
gerichtheid op bepaalde voorwerpen of interesses; sterke gehechtheid aan levenloze voorwerpen en
een extreme handigheid bij het laten tollen van voorwerpen of puzzelen. Kanner dacht dat de
kinderen intelligent waren, maar dat de expressie van die intelligen e gemaskeerd werd.
Criteria:
A. Blijvende tekorten in de sociale communica e en interac e, zoals blijkt uit:
-tekorten in sociaal-emo onele wederkerigheid
-tekorten in het voor sociale omgang gebruikelijke non-verbale communica eve gedrag
-tekorten in aangaan, onderhouden en begrijpen van rela es
B. Beperkte zich herhalende gedragspatronen, beperkte interesses en ac viteiten, zoals blijkt uit:
-stereotype of repe eve motorische bewegingen, gebruik van voorwerpen of spraak
-hardnekkig vasthouden aan hetzelfde, star gehecht aan rou nes of geritualiseerde gedragspatronen
-zeer beperkte, gefixeerde interesses die abnormaal intens of gefocust zijn
-over- of onderreageren op zintuiglijke prikkels of ongewone belangstelling voor zintuiglijke aspecten
van de omgeving
C. De verschijnselen zijn aanwezig vanaf de vroegste kinder jd (maar worden soms pas later
onderkend).
D. De verschijnselen veroorzaken klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het sociale of
beroepsma ge func oneren of in het func oneren op andere belangrijke levensgebieden.
E. De stoornissen kunnen niet beter verklaard worden door een verstandelijke beperking of globale
ontwikkelingsachterstand en de sociale communica e moet minder zijn dan past bij het cogni eve
niveau.
Verstandelijke beperking:
Voor de diagnose verstandelijke handicap moet voldaan worden aan drie criteria:
-Het intelligen ecriterium: de persoon hee een duidelijke beperking in het intellectueel
func oneren. Dat kan aangetoond worden met behulp van een gestandaardiseerde intelligen etest
waarop de persoon een intelligen equo ënt (IQ) van 70-75 of lager behaalt. Het is belangrijk om
rekening te houden met standaardfouten van testen, wat betekent dat een IQ-score kan variëren
tussen verschillende me ngen. Daarom moet er al jd gewerkt worden met
betrouwbaarheidsintervallen (BI). Daarbij geniet het 95% betrouwbaarheidsinterval de voorkeur. Bij
zeer jonge kinderen wordt dit criterium bepaald op basis van een inscha ng, via observa e of via
bepaling van het ontwikkelingsniveau of ontwikkelingsquo ënt (OQ), waarbij men verstandelijk
significant onder het gemiddelde func oneert.
-Het criterium adap ef gedrag: de persoon ondervindt gelijk jdig aanwezige tekorten in of
beperkingen van het huidig aanpassingsgedrag. Bijgevolg slaagt de betrokkene er niet in te voldoen
aan de standaardnormen die bij zijn of haar lee ijd verwacht kunnen worden binnen zijn of haar
culturele achtergrond. Ook voor adap ef gedrag kan er pas gesproken worden over een beperking als
er sprake is van een resultaat dat minimaal twee standaardafwijkingen onder het gemiddelde ligt.
Daarnaast geldt hier eveneens de opmerking dat er al jd met een betrouwbaarheidsinterval gewerkt
moet worden. Adap ef gedrag wordt door de AAIDD beschouwd als een verzameling van drie
soorten vaardigheden:
*conceptuele vaardigheden: taal, leesvaardigheid, schrijven, begrip van geld, jd en getallen
4