Arresten materieel strafrecht
Inhoudsopgave
Leereenheid 1...........................................................................2
Leereenheid 2.........................................................................17
2.1 Jurisprudentie opzet..........................................................................17
2.2 Jurisprudentie voorbedachte rade Arrest Voorbedachte rade: HR 28
februari 2012, NJ 2012, 518 m.nt. Keulen (Voorbedachte rade) ..........37
2.3 Jurisprudentie Culpa (schuld als bestanddeel)..................................42
2.3.2 Verwijtbaarheid (schuld als element)..........................................58
2.4 Jurisprudentie roekeloosheid.............................................................59
Leereenheid 3:........................................................................62
Jurisprudentie strafuitsluitingsgronden...................................................62
Bekend veronderstelde jurisprudentie uit Inleiding Strafrecht................68
Leereenheid 4:........................................................................69
Jurisprudentie strafbare poging en voorbereiding...................................69
Bekend veronderstelde jurisprudentie uit Inleiding Strafrecht................71
Leereenheid 5:........................................................................74
5.2 Jurisprudentie medeplegen...............................................................74
5.5 Jurisprudentie medeplichtigheid.......................................................77
5.6 Jurisprudentie samengestelde deelneming.......................................77
Kleurenlegenda
Twee of meerdere samenvattingen
Onvolledig of nog aan te vullen, dan
wel op te zoeken
Gevraagde handeling van Sophie
,Leereenheid 1
1.1 Jurisprudentie Causaliteit
Arrest Aortaperforatie: HR 23 december 1980, NJ 1981, 534, r.o. 5 (Aortaperforatie)
Casus: In deze zaak stak de verdachte tijdens een ruzie in een café een andere man met
een scherp zakmes in de buik. Hierdoor liep het slachtoffer perforaties op in zowel de
maagwand als de aorta. In het ziekenhuis werden de perforaties in de maagwand
gehecht, maar de perforatie in de aorta werd over het hoofd gezien. Het slachtoffer
overleed als gevolg van inwendige bloedingen die het gevolg waren van deze
aortaperforatie. De verdachte werd vervolgd en veroordeeld voor het toebrengen van
zwaar lichamelijk letsel, met de dood tot gevolg. De verdediging voerde aan dat de dood
niet was te wijten aan de messteek, maar aan de nalatigheid van de medische
professionals die de aortaperforatie niet hadden vastgesteld.
Rechtspraak: De Hoge Raad oordeelde dat voor het vaststellen van het causaal verband
moest worden bepaald of de dood van het slachtoffer redelijkerwijs aan de gedragingen
van de verdachte kon worden toegerekend. De Raad hanteerde het causaliteitscriterium
van redelijke toerekening. Het hof stelde vast dat de steekpartij de directe aanleiding was
voor de noodzaak van medische zorg. De nalatigheid van het ziekenhuis mocht de
toerekening van de dood aan de verdachte niet uitsluiten, omdat het letsel rechtstreeks
voortkwam uit de daad van de verdachte.
Rechtsregels: De rechtsregels die uit dit arrest voortvloeien zijn:
1. Het causaal verband moet worden beoordeeld aan de hand van de redelijke
toerekening van de gevolgen van de daad aan de dader.
2. De dood van het slachtoffer kan aan de verdachte worden toegerekend, ook als er
sprake is van nalatigheid door medische professionals.
3. De daad van de verdachte is de directe oorzaak van de noodzaak tot medische
interventie, en zonder deze daad zou het slachtoffer geen medische zorg nodig
hebben gehad.
Rechtsvraag: De centrale rechtsvraag in dit arrest was: Is er sprake van een causaal
verband tussen de messteek van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer, en
kan de dood redelijkerwijs aan de verdachte worden toegerekend, ondanks de nalatigheid
van het ziekenhuis?
Dit arrest benadrukt dat de gevolgen van gewelddadig gedrag vaak direct aan de dader
kunnen worden toegerekend, ook als er externe factoren, zoals medische fouten, een rol
spelen in het uiteindelijke resultaat.
Arrest Haarlemse doodslag: HR 7 mei 1985, NJ 1985, 821, r.o. 5.2.2 en
5.2.3 (Haarlemse doodslag)
Casus: In deze zaak stak de verdachte op 21 mei 1983 meerdere keren in op het hoofd en
lichaam van het slachtoffer, dat vervolgens naar het ziekenhuis werd gebracht. Het
slachtoffer overleed op 28 mei. Uit een deskundigenrapport bleek dat het slachtoffer
mogelijk niet zou zijn overleden als hij betere medische zorg had gekregen. De verdachte
werd vervolgd voor doodslag. In hoger beroep stelde de verdachte dat er onvoldoende
causaal verband was tussen zijn steekpartij en de dood van het slachtoffer.
Rechtspraak: De Hoge Raad oordeelde dat de mogelijkheid dat het slachtoffer door
onvoldoende medische zorg was overleden, niet in de weg stond aan de redelijke
toerekening van de dood aan de verdachte. Het hof stelde vast dat de steekpartij met
opzet op de dood van het slachtoffer was gericht. De Hoge Raad vond dat, zelfs als er
sprake was van medisch falen, dit nog steeds aan de verdachte kon worden toegerekend
,omdat zonder zijn gewelddadige gedrag er geen noodzaak tot medische zorg zou zijn
geweest.
Rechtsregels: De rechtsregels die uit dit arrest voortvloeien zijn:
1. Bij opzettelijke delicten kunnen de gevolgen op basis van de leer van redelijke
toerekening eenvoudig aan de verdachte worden toegerekend.
2. Het bestaan van andere oorzaken, zoals medisch falen, staat niet in de weg aan
de redelijke toerekening van de dood aan de verdachte.
3. De daad van de verdachte is de directe aanleiding voor de noodzaak van
medische zorg, en zonder deze daad zou er geen letsel zijn geweest dat medische
behandeling vereiste.
Rechtsvraag: De centrale rechtsvraag in dit arrest was: Is er sprake van een causaal
verband tussen de steekpartij van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer, en
kan de dood redelijkerwijs aan de verdachte worden toegerekend, zelfs als onvoldoende
medische zorg mogelijk een rol heeft gespeeld?
Dit arrest benadrukt dat de gevolgen van opzettelijke handelingen vaak rechtstreeks aan
de dader kunnen worden toegerekend, ongeacht de aanwezigheid van andere factoren
die ook invloed hebben op het resultaat.
Arrest Niet-behandelde longinfectie: HR 25 juni 1996, NJ 1997, 563, r.o. 5.3 tot en
met 5.4.2 (Niet-behandelde longinfectie)
Casus: In deze zaak schoot de verdachte zijn vriendin in de hals tijdens een ruzie, wat
leidde tot een dwarslaesie. Door deze verwonding kon de vriendin niet meer zelfstandig
ademen, wat resulteerde in een longinfectie. Hoewel de longinfectie medisch behandeld
had kunnen worden, besloot de vriendin deze behandeling niet te ondergaan vanwege
haar uitzichtloze situatie. Uiteindelijk overleed zij aan de longinfectie. De verdachte werd
vervolgd voor doodslag en voerde aan dat het causaal verband tussen zijn daad en haar
overlijden ontbrak, aangezien zij zelf had gekozen om de infectie niet te laten
behandelen.
Rechtspraak: De Hoge Raad oordeelde dat de keuze van de vriendin om de longinfectie
niet te laten behandelen niet het causaal verband tussen de daad van de verdachte en
haar overlijden kon doorbreken. Het hof had eerder vastgesteld dat de longinfectie een
rechtstreeks gevolg was van de verwondingen die de verdachte had toegebracht. De
Hoge Raad benadrukte dat, ondanks de keuze van de vriendin, het overlijden van de
vrouw redelijkerwijs aan de verdachte kon worden toegerekend. De omstandigheid dat de
behandeling haar mogelijk niet een menswaardig leven had kunnen geven, veranderde
niets aan het causaal verband.
Rechtsregels: De rechtsregels die uit dit arrest voortvloeien zijn:
Het causaal verband tussen de daad van de verdachte en de dood van het slachtoffer
blijft bestaan, ook als het slachtoffer zelf keuzes maakt met betrekking tot medische
behandeling.
De keuze van het slachtoffer om geen behandeling te ondergaan kan de toerekening van
de dood aan de verdachte niet uitsluiten, indien de dood een rechtstreeks gevolg is van
de verwondingen die door de verdachte zijn toegebracht.
Het begrip redelijke toerekening houdt in dat de gevolgen van de daad van de verdachte
aan hem kunnen worden toegerekend, zelfs als er andere factoren (zoals keuzes van het
slachtoffer) meespelen.
Rechtsvraag: De centrale rechtsvraag in dit arrest was: Heeft de keuze van het slachtoffer
om de longinfectie niet te laten behandelen invloed op het causale verband dat
noodzakelijk is voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verdachte voor de dood
van het slachtoffer?
Dit arrest onderstreept dat een verdachte verantwoordelijk blijft voor de gevolgen van
zijn daden, zelfs wanneer het slachtoffer beslissingen neemt die van invloed zijn op de
uitkomst van de situatie.
, Arrest Hevige emoties II: HR 20 september 2005, NJ 2006, 86, r.o. 3.5 (Hevige
emoties II)
HR 20 september 2005,
NJ 2006, 86, r.o. 3.5
(Hevige emoties II)
Het hof kon oordelen dat
de tijdens of (kort) na de
overval ingetreden dood
van het zieke en bejaarde
slachtoffer in redelijkheid
aan de handelwijze van
verdachte en zijn
mededader kon worden
toegerekend
Causaal verband
diefstal en
uiteindelijke
bedreiging