Aantekeningen Materieel strafrecht
Voorkennis weten:
Het materieelstrafrechtelijk legaliteitsbeginsel;
De voorwaarden voor strafbaarheid;
De opbouw van het strafbare feit;
Begrippen als gekwalificeerde en geprivilegieerde delicten, geobjectiveerde
bestanddelen, commissie- en omissiedelicten, krenkings- en
gevaarzettingsdelicten, formele en materiële delicten en voortdurende delicten;
Het verschil tussen bestanddelen en elementen en het belang van dit
onderscheid voor het beslissingsmodel van de rechter;
De objectieve zijde van het delict en de daartoe behorende leerstukken
(causaliteit, wederrechtelijkheid);
De subjectieve zijde van het delict en de daartoe behorende leerstukken (schuld
en opzet);
De inhoud en betekenis van culpa en dolus;
De inhoud en betekenis van voorwaardelijk opzet;
De wettelijke en buitenwettelijke rechtvaardigings- en
schulduitsluitingsgronden;
Strafbare poging en strafbare voorbereiding, inclusief het leerstuk van de
vrijwillige terugtred;
Het daderschap, en de deelnemingsvormen medeplegen, doen-plegen,
uitlokken en medeplichtigheid;
De grondslagleer en de opbouw van een tenlastelegging (waaronder
primair/subsidiair/cumulatieve/alternatieve tenlasteleggingen);
De materiële vragen van artikel 350 Sv en de einduitspraken die kunnen volgen
ten aanzien van deze vragen.
1. De objectieve zijde van een strafbaar feit
Leerdoelen:
De verschillende causaliteit theorieën;
De geldende causaliteitscriteria;
Wederrechtelijkheid als element en als bestanddeel;
De verschillende verschijningsvormen van wederrechtelijkheid als bestanddeel;
De leer van de facetwederrechtelijkheid;
De invulling van de wederrechtelijkheid in de jurisprudentie;
De invulling die wordt gegeven aan het leerstuk van ‘de locus delicti’ in de
rechtspraak.
Na bestudering van deze leereenheid kunt u:
De geldende causaliteitscriteria toepassen in casus;
Toepassing geven aan het leerstuk van de wederrechtelijkheid;
Toepassing geven aan het leerstuk van ‘de locus delicti’.
,Online leeromgeving stof:
1.0 Inleiding
De objectieve zijde van het strafbare feit
Een delictsomschrijving bevat altijd objectieve bestandsdelen (o.a. de delictgedraging)
en, waar het misdrijven betreft, veelal ook subjectieve bestanddelen.
Leerstuk van de strafrechtelijke causaliteit
Bij materiële delicten, concrete gevaarzettingsdelicten en door gevolg gekwalificeerde
delicten moet een causaal verband worden vastgesteld tussen de delictgedraging en
het delictgevolg. De vraag die daarbij centraal staat: ‘wanneer kan gezegd worden dat
een (voor bewezenverklaring van een bepaald delict vereist) gevolg door een (door de
verdachte gestelde) gedraging is veroorzaakt?
Andere bewoording: vraagt het wanneer kan worden gezegd dat het resultaat van
een bepaald misdrijf is veroorzaakt door het gedrag van de verdachte, wat belangrijk
kan zijn voor het vaststellen van schuld in een strafzaak.
Arrest Veearts: HR 20 februari 1933, NJ 1933, 918 (Veearts)
o Blijkt dat wederrechtelijkheid (wordt vaak gebruikt om te beoordelen of een
handeling inbreuk maakt op de wet of de rechten van anderen) een element is
van een strafbaar feit.
o Wederrechtelijkheid is daarmee een ongeschreven voorwaarde voor
strafrechtelijke aansprakelijkheid; relevant voor delicten waar
wederrechtelijkheid niet expliciet is opgenomen in de delictsomschrijving.
o Wederrechtelijkheid kan worden gedefinieerd als ‘strijd met het objectieve
recht’ > er is een bepaalde norm overschreden: dit kan gaan om een norm van
behoren, van maatschappelijke betamelijkheid, van gebruik en gewoonte,
geschreven of ongeschreven normen: het gehele objectieve recht, dus alle
normen die in de betreffende samenleving op een bepaald moment gelden.
o Bij strafrechtelijke wederrechtelijkheid gaat het vervolgens om een beperkte
categorie binnen dat geheel aan onrechtmatigheden.
1.1 Causaliteit
Onderlinge verhouding causaliteitstheorieën
1. Leer van de conditio sine qua non (CSQN): wordt elke gedraging die niet
weggedacht kan worden zonder dat het gevolg wegvalt, als strafrechtelijk
relevante veroorzaker van een gevolg gezien. Zowel de gedraging van Levi als die
van de chirurg kan niet worden weggedacht zonder dat het gevolg - het overlijden
van Dex - wegvalt. Hieruit volgt direct de moeilijkheid van gebruik van de leer van
de CSQN in het strafrecht: vaak is sprake van een veelheid aan niet weg te denken
factoren. De keer van CSQN maakt geen keuze tussen die veelheid aan factoren
en is dus weinig selectief in het aanwijzen van de strafrechtelijk relevante oorzaak.
2. Causa proxima-theorie: wordt de strafrechtelijke aansprakelijkheid gezocht in
het meest rechtstreekse verband tussen de gedraging en het gevolg. Alleen die
gedraging die in tijd het dichtst staat bij het uiteindelijke gevolg, is strafrechtelijk
relevant. In de causa proxima-leer geldt dus als veroorzaker van het gevolg de
meest nabije niet weg te denken gedraging. Toegepast op voorbeelden 1 en 2 zou
Levi niet strafrechtelijk aansprakelijk gesteld kunnen worden voor de dood van
Dex. Dat kan vanuit een maatschappelijk normatief oogpunt als problematisch
worden ervaren.
3. Voorzienbaarheidsleer (ook wel adequatietheorie genoemd): staat de
voorzienbaarheid voor de verdachte van (de kans op) een bepaald gevolg
centraal. Wat naar algemene ervaringsregels een typisch gevolg is, is meestal ook
goed voorzienbaar. In deze theorie wordt de dader alleen voor die gevolgen van
zijn gedrag strafrechtelijk aansprakelijk gesteld, waarvan het intreden in het
algemeen (dus in abstracte zin) waarschijnlijk of voorzienbaar was. Het probleem
van toepassing van deze theorie in het strafrecht is de soms vergaande
objectivering van hetgeen als voorzienbaar heeft gegolden. Niet wordt immers
, uitgegaan van hetgeen de verdachte daadwerkelijk heeft voorzien; aangesloten
wordt bij een criteriumfiguur van 'de gemiddelde mens'. Door die objectivering
kan een gevolg voorzienbaar worden geoordeeld dat door de verdachte -
subjectief gezien - in het geheel niet was voorzien. Dit kan tot onredelijke
uitkomsten leiden.
4. Leer van de redelijke toerekening: de heersende leer zoals die volgt uit de
meest recente jurisprudentie van de Hoge Raad – wordt beoordeeld of een gevolg
redelijkerwijs aan de gedraging van de verdachte kan worden toegerekend. Uit de
bewoordingen van de Hoge Raad kan worden gedestilleerd dat de ingetreden
gebeurtenis binnen het (eventueel achteraf te construeren) perspectief van die
gedraging moet liggen. Hierbij kan worden gesteld dat dit perspectief ruimer is
naarmate de gedraging gevaarlijker is. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad
volgt dat gedragingen van derden – als onvoorziene tussenschakel in de causale
keten – niet aan toerekening in de weg hoeven te staan.
Kennisclip: arresten Groninger HIV & Overval op juwelier
Kern leerstuk: oorzaak en gevolg binnen een strafrechtelijke context
Heersende causaliteitsleer: leer van de redelijke toerekening, dus is het redelijk om een
gevolg aan een verdachte toe te rekenen?
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:PHR:2013:BZ4491
Kern leerstuk: oorzaak en gevolg binnen een strafrechtelijke context
Heersende causaliteitsleer: leer van de redelijke toerekening, dus is het redelijk om een
gevolg aan een verdachte toe te rekenen?
HR 27 maart 2012, NJ 2012, 301, r.o. 2.4.1 tot en met 2.4.4 (Groninger HIV)
Is het moeilijk om een CSQN-verband vast te stellen? In het Groninger HIV arrest toch een
causaal verband aan te nemen en tot redelijke toerekening te komen:
https://uitspraken.rechtspraak.nl/details?id=ECLI:NL:PHR:2013:BZ4491
o Bevestiging van criteria uit Groninger HIV-arrest
o Licht hartinfarct juwelier: niet uit te sluiten oorzaak, stond niet in de weg aan
redelijke toerekening.
o Vereist is niet dat alternatieve oorzaken volledig kunnen worden uitgesloten.
o Wel: aannemelijk dat die andere mogelijke oorzaken hoogstwaarschijnlijk niet tot
het gevolg hebben geleid.
, 1.2 Causaliteit in het geval van nalaten
Delicten kunnen worden begaan door nalaten, een niet-doen.
o Dit kan moeilijkheden veroorzaken met het vaststellen van strafrechtelijk causaal
verband.
o Bij niet-doen is het lastig vast te stellen of wel ingrijpen het delict gevolg zou
hebben voorkomen. Is er dan sprake van een conditio sine qua non? (Dit criterium
stelt dat het gedrag een onmisbare voorwaarde moet zijn geweest voor het
gevolg)
o En waarop wordt verplichting tot ingrijpen gebaseerd? > als die verplichting niet
goed wordt onderbouwd en afgebakend, dan bestaat het risico op een veel te
grote kring van strafrechtelijke aansprakelijke personen en strijd met
voorzienbaarheid van die aansprakelijkheid.
Stappenplan voortkomend uit de volgende zaak: (HR 12 maart 2013,
ECLI:NL:HR:2013:BY4858, NJ 2013, 423, m.nt. J. Legemaate ) > Sylvia Millecam.
1. Eerst nagaan of de arts gehouden was om in te grijpen, om wel te handelen (of er
dus sprake was van zorgplicht)
2. T.a.v. de redelijke toerekening stelt de HR vervolgens vast dat de verdachte door
diens nalaten het gevaar van letsel ‘in zodanige mate heeft verhoogd’, in de vorm
waarin het zich vervolgens heeft voorgedaan ‘dat het gevolg redelijkerwijs aan de
verdachte kan worden toegerekend’.
1.3 Wederrechtelijkheid en facetwederrechtelijkheid
Wederrechtelijk: strijd met het objectieve recht waaronder alle rechtsnormen vallen die in
een bepaalde samenleving op een bepaald moment gelden.
o Als bestanddeel zal het een beperktere betekenis hebben > in het arrest
Dreigbrief kunnen we afleiden dat dit niet voor alle delicten geldt en dat
wederrechtelijk ook als bestanddeel een ruimere invulling kan krijgen.
In de literatuur heeft Van Veen gesteld dat "wederrechtelijkheid" als bestanddeel in een
delictsomschrijving anders moet worden opgevat dan als element. Van Veen vindt dat als
een rechter een beroep op een rechtvaardigingsgrond accepteert, dit ook moet leiden tot
ontslag van alle rechtsvervolging (OVAR), zelfs als "wederrechtelijkheid" een apart
bestanddeel van het delict is.
o Wederrechtelijk heeft als bestanddeel de betekenis: onbevoegd, zonder
toestemming of zonder daartoe gerechtigd te zijn.
o Deze leer wordt ook wel ‘leer van de facetwederrechtelijkheid’ genoemd. HR heeft
deze nooit met veel woorden aanvaard.
o Indien wederrechtelijkheid een bestanddeel is van een delictsomschrijving (en ook
ten late is gelegd) voor bewezenverklaring nodig is dat aangetoond wordt dat er
geen sprake is van de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond > voorbeeld:
anders zou bij vernieling moeten zien te bewijzen dat er geen sprake is geweest
van noodweer. Dus het is voldoende dat bewezen wordt dat de vernieling zonder
toestemming van de rechthebbende is geschied.
Kennisclip arrest dreigbrief:
o Art. 317 Sr > afpersing
o De strafbepaling bevat het bestanddeel ‘wederrechtelijk’. Indien op correcte wijze
ten late gelegd, moet bij dit delict dus worden bewezen dat de verdachte de
afpersingsgedraging verrichtte met als doel (oogmerk) om zichzelf of iemand
ander wederrechtelijk te bevoordelen.
o De HR oordeelt: dat het bestanddeel wederrechtelijk dus kan worden bewezen
verklaard indien het handelen van de verdachte van zodanige aard is of op
zodanige wijze is geschied dat de verdachte moet hebben beseft dat hij daarmee,
met zijn handelen, de grenzen van de maatschappelijke betamelijkheid verre
overschrijdt > wederrechtelijk krijgt als bestanddeel bij dit delict afpersing een
ruime invulling (betekent: ook als de verdachte wel recht te hebben op het geld