buitenland
3.1
alpiene plooiingsgebieden= jonge gebergten waar twee platen ook elkaar drukken. Veelal
sediment uit oude oceanen.
Subductie= oceanische plaat duikt onder een continentale plaat, er ontstaat vulkanisme.
3.2
Vulkanen ontstaan door subductie. Zware oceanische korst[basalt] duikt onder lichte
continentale plaat[graniet].
Hoe stroperiger de Magma, hoe explosiever de uitbarsting, wel minder vaak.
3.3
Middellandse Zee heeft Cs-klimaat. Zonnige droge zomers en koele vochtige winters.
Mediterrane vegetatie= hele jaar groen, winter het gunstigst. Bladeren zijn klein,
naaldvormig of leerachtig, weinig verdamping. Veel stekels, brand bestendig. Groot
wortelstelsel
Dunnen stenige bodem, door reliëf veel badlands.
3.4
mediterrane landbouwtypen= typische vorm van landbouw, rekening houdend met droge
zomers, veel reliëf en lage begroeiingsdichtheid. Veel terrassen, dit zorgt voor minder
erosie.
Na WOII landbouwhervormingen.
Waterbalans= verdamping hoger dan de neerslag, in de zomer is deze dus negatief, door
irrigatie.
[Grond]waterproblematiek= zal door klimaatverandering toenemen.
3.5
productieverhoging en schaalvergroting versterken landdegradatie, boeren moesten kunnen
concurreren.
Bodemerosie als de toplaag van de bodem wegspoelt/waait, akkers kwetsbaar.
, 4.1
centrumlanden in het noorden en periferie in het zuiden van de wereld, historisch bepaald.
Vanuit de periferie komen onder andere de BRICS landen op, dit is de semi-periferie.
Samen vormen deze drie een wereldsysteem.
Verschillen in welvaart te meten door.
1. BBP/hoofd van de bevolking. Dit wordt onderscheid door koopkracht door
wisselkoersen, alleen formele sector wordt meegenomen[in veel landen wordt de grote
informele sector dus niet meegenomen]. BBP/hoofd is een gemiddeld getal voor het gehele
land, dit zorgt voor; regionale ongelijkheid, vooral arme landen, wordt niet meegenomen.
BRP[regionaal] is handiger. Sociale ongelijkheid niet meegenomen
2. samenstelling beroepsbevolking. Hoe hoger de percentages er in de tertiaire,
secundaire sector werken, hoe welvarender het land is.
Landen die afhankelijk zijn van enkele grondstoffen kwetsbaar, oogst kan mislukken en de
prijzen op wereldmarkt fluctueren. Door uitschuiving van de productie naar [semi]periferie
zijn veel arme landen minder afhankelijk van grondstoffen.
Welzijn in een land is af te lezen aan de VN-ontwikkelingsindex. Gebaseerd op
koopkracht, analfabetisme en levensverwachting.
4.2
bevolkingsspreiding te verklaren door
1. Verschil in natuurlijke mogelijkheden, hoe meer mogelijkheden, hoe hoger de
bevolkingsdichtheid
2. Ligging, vooral relatieve ligging ten opzichte economische gebieden
3. Koloniaal verleden, in vroegere koloniën vooral veel bewoners aan de kust
Bevolkingsomvang kan veranderen door
1. Hoog geboorteoverschot, natuurlijke bevolkingsgroei, vruchtbaarheid daalt
wereldwijd, arme landen vaak hogere vruchtbaarheid door
-demografisch, veel hebben jonge bevolkingsopbouw, hoge kindersterfte.
-sociaal, veel jonge vrouwen weinig opleiding, hoe lager de opleiding, hoe hoger de
vruchtbaarheid
-cultureel, veel culturen stimuleren vrouwen om veel kinderen te hebben
-economisch, hoe hoger de welvaart, hoe lager de vruchtbaarheid
-geografisch, veel arme landen hoog verstedelijkingstempo, verstedelijkingsgraad wel
laag
In rijke landen stijgt welvaart, daalt welvaart, omdat vergrijzing stijgt demografische druk.
Daarom is hun rol binnen demografisch transitiemodel ook anders
2. Migratie. Veel mensen uit arme landen vluchtten naar rijke landen, ook
arbeidsmigranten. Binnen landen geldt er verstedelijking, urbanisatie. Hoog
verstedelijkstempo in arme landen door
-vooral plattelandse jonge mensen naar de stad
-jonge stadsbevolking hoge vruchtbaarheid en levensverwachting
-omringende steden door de grote stad opgeslokt