Werkcollege 1: de Neolithische Revolutie
Neolithische revolutie (ong. 10.000 jaar bp): transitie van jagers-verzamelaarssamenleving
naar landbouwsamenleving. Dit gebeurde in 7 gebieden.
Gevolgen:
- Mensen bleven meer op één plek: sedentair. Gevolg hiervan was dat men vatbaarder
was voor het verkrijgen van ziektes, zoals het griepvirus. Deze werd van
gedomesticeerde dieren overgebracht op de mens.
- Primaire focus veranderde van jagen/verzamelen naar landbouw
- Grotere gemeenschappen: dichtbevolkt met complexere sociale dynamiek.
- Specialisatie doordat niet iedereen meer in de landbouw hoefde te werken:
landbouw kon nu voor genoeg eten voor bevolking zorgen.
+ zekerheid van eten
- Opslaan en beschermen van eten: er ontstond een taakverdeling (mensen werden
ingehuurd om het eten te beschermen), zij kregen een bepaald ‘loon’, bijvoorbeeld in
ruil voor eten. Zo ontstond ook ruilhandel.
Ecologische gevolgen:
- Klimaatverandering (einde van ijstijden)
- Verschuiving van het evenwicht tussen prooidieren en tamme dieren. Meer tamme
dieren, grote prooidieren verdwenen
- Grote gebieden werden droger
Sociale gevolgen: meer bevolkingsdruk. Verhouding aantal mensen en aantal voedsel. Vraag
naar meer.
Het Oude Wereldweb: handelsnetwerken over Euraziatische continent en delen van Afrika.
Handelsnetwerken ontstonden door het idee om een exclusief goed/vaardigheid te ruilen
voor een goed uit andere stad of dorp.
Vruchtbare halvemaan: gebied in Mesopotamië, eerste stedelijke samenleving, met
Sumerië. Lag in een vruchtbaar gebied (betekent veel plant- en diersoorten), bij een
rivierennetwerk, maar had ook veel handelsrelaties.
Drie innovaties: schrift, gemeenschappelijke godsdienst en een bureaucratische overheid.
Schrift intensiveerde het sociale netwerk, intern en extern. De vorming van bureaucratie
zorgde ervoor dat de autoriteit van bijv. de monarch schriftelijk vastgesteld werd. Bij religie
werden heilige geschriften vastgesteld. Dit zorgde ervoor dat religies zich konden
verspreiden over grote gebieden.
‘Power of pots’: door het bewaren van voedsel in potten kan er groei gemaakt worden. Je
hebt namelijk een overschot van producten en je kan ook investeren in de oogst van het
komende jaar.
Specialisatie samenleving
Behoefte aan organisatie, hiërarchie om conflicten te voorkomen -> resulteert in
ongelijkheid
Behoefte aan wetten
, Institutionele godsdiensten komen op -> herverdeling voedsel (offers aan de armen),
waardoor er weer meer gelijkheid kwam.
Kalenders om de oogst bij te houden.
Ijzertijd liep tot de opkomst van het schrift.
Tijd- Sumiërs Indus Nijl N.O.-Azië
as
5000 Tamme ezels + Kustvaart Tamme ezels Waarschijnlijk
v. kustvaart Kustvaart kustvaart
Chr.
3500 Spijkerschrift Bouwsteen
v. Leem
Chr.
3000 Wol, koper, brons, <- verschillende Hiërogliefen Draaischrijf
v. draaischijf, zegels, hiervan Brons
Chr. kanalen, dijken, Schrift
ploeg +
ossentractie
2000 Gespaakt wiel Paard + wagen Paard + wagen
-
1500
v.
Chr.
2350 Bureaucratie Bureaucratie Bureaucratie Bureaucratie
-331 Gemeenschappelij Gemeenschappelij Gemeenschappelij Gemeenschappelij
v. ke godsdienst ke godsdienst ke godsdienst ke godsdienst
Chr Overheid en recht Overheid en recht Overheid en recht Overheid en recht
1300 Alfabet Alfabet Alfabet Alfabet
v. Ijzer
Chr
200 Stijgbeugel Stijgbeugel Stijgbeugel Stijgbeugel
v.
Chr.
Qin Dynasty (221 – 206 b.c.)
- Keizers
- Bureaucratisch systeem
- Grote boerderijen, graanhandel
- Munten en schrift
- Specialisatie
, Werkcollege 2: Expansie van het Euraziatische Netwerk
VOLGORDE CHINESE DYNASTIËN
Qin Dynastie (221-206 bc)
Han Dynastie (206 bc -220 ce)
Tang Dynastie (618-907 ce)
Song Dynastie (960 – 1279)
Mongoolse inval
Min dynastie (1368 – 1644) -> wantrouw buitenland en geen behoefte aan externe handel
Han dynastie (206 v. Chr. – 220 na Chr.)
- Voedseloverschot werd verhandeld via land
- Eerste administratieve steden
- IJzer, papier en kompas
- Confucianisme zorgde voor eenheid staat/onderdanigheid naar keizer
- (Belastingen)
- Bouwen van de Zijderoute (verbinding oosten en westen) en het Grote Kanaal (noord
en zuid China)
Mediterrane wereld
- Steden verbonden door de Middellandse Zee
- Steden zijn het centrum van de macht, religie, administratie, cultuur etc.
- Wegen waren in eerste instantie voor het leger bedoeld
- Groei grond zich in de steden, maar was mogelijk door het platteland (agricultuur)
Allebei deze rijken vielen uit elkaar -> allebei getroffen door de pest. Europa ging achteruit in
de Middeleeuwen, China ging juist vooruit.
China: staatsopbouw. Voorbeeld van een coherente staat.
- Confucianisme: harmonie. Gemeenschappelijke religie
- Continuïteit in systeem I: keizerlijke families volgden elkaar op
- Continuïteit in systeem II: goedgetrainde staatsambtenaren
- Controle op dagelijks leven (papieren geld, fraude werd tegengegaan)
China: economie
- Relatief hoge productiviteit in landbouw en andere industrieën (crafts: handwerk)
- Specialisatie op niveau van landbouw
- Goed ontwikkeld transportnetwerk (kanalen)
- Markteconomie met handelaren klasse en markt afhankelijkheid (vraag + aanbod)
- Volledig zelfvoorzienend (interne productie, autarkie)
- Grote boerderijen, maar ook kleinere boeren, die veel produceren en dan investeren
in de bouw van kanalen en rijstvelden (rijstproductie)
- Elke regio had eigen specialisatie gebied, door het Grote Kanaal werd er zo onderling
verhandeld.
Zijderoute (land)
China naar het Westen: zijde, porselein, thee, specerijen, parfum, parels, jade (mineraal)
Westen naar China: goud, zilver, wijn, paarden, ivoor (Afrika), barnsteen (Baltisch)