Methodische ziektebeschrijving hbo verpleegkunde
Methodische beschrijving ziektebeeld atriumfibrilleren
1. korte omschrijving van het ziektebeeld / gezondheidsverstoring
Boezem-/ atriumfibrilleren is een ritmestoornis waarbij er sprake is van een chaotische depolarisatie
van (veel verschillende foci in) de atria[CITATION Ecg09 \l 1043 ] . Door het snelle depolariseren van
deze foci wordt het ritme van de sinusknoop overspoeld. Hierdoor ontstaat een versneld hartritme,
waarbij met name de (onregelmatige) ventriculaire volgrespons bepalend is voor de klachten die
iemand kan hebben. De atria dragen voor ongeveer 20% bij aan de gehele pompfunctie van het hart.
Wanneer er echter sprake is van atriumfibrilleren staat de atria functioneel stil en mist de atriale kick
(20% van de pompfunctie van de atria). Het gevolg hiervan is dat de patiënt klachten kan ontwikkelen
van o.a. duizeligheid, moeheid en benauwdheid. Ook is er vanwege deze ritmestoornis een
verhoogde kans op het krijgen van hart- en vaatziekten (o.a. trombo-embolische aandoeningen en
hartfalen).
Atriumfibrilleren ontstaat vaak rond de eilandjes van cellen rond de inmonding van de longvenen in
het linker atrium. Naast de locatie waar de verschillende foci zich kunnen bevinden kan
atriumfibrilleren als volgt worden ingedeeld[CITATION Ecg09 \l 1043 ].
Eerst geregistreerde episode
Terugkerend atriumfibrilleren
Periodiek atriumfibrilleren
(blijvend) aanhoudende atriumfibrilleren
2. Oorzaken
Atriumfibrilleren is een veelvoorkomende ritmestoornis, die vooral op oudere leeftijd (70+)
voorkomt. Door de afname van onder andere de kwaliteit van de gangmakercellen, die over het
algemeen het sinusritme regelen, ontstaan er sneller een versneld/ onregelmatig ritme en is de kans
op AF groter. Ook is er in de loop der jaren waarschijnlijk een toename van de groei van de hartspier
(hypertrofie) en gedilateerde atria (door bijv. hartfalen, verminderde klepfunctie of hypertensie).
Hierdoor kan een verhoogde atriale druk ontstaan en kan naast de eerder genoemde beïnvloedende
factoren/ oorzaken leiden tot atriumfibrilleren. Hieronder zijn de oorzaken/ risicofactoren van
atriumfibrilleren overzichtelijk weergeven [ CITATION May17 \l 1043 ]:
Hoge bloeddruk (beschadiging van kleppen, endotheel, hypertrofie & vaten)
Myocardinfarct (beschadiging hartwand, ruptuur, ischemie, ritmestoornissen)
Coronaire hartziekten (o.a. Angina Pectoris)
Hartklep afwijkingen (stenose, insufficiëntie)
Congenitale hartafwijkingen (o.a. ASD)
Long aandoeningen
Eerdere hartoperaties
Infecties
Stress/ leeftijd/ obesitas/ ongezonde leefstijl/ alcoholgebruik
Genetische aanleg
Slaapapneu
Hartfalen
,Symptomen
Vermoeidheid
Benauwdheid
Duizeligheid
Pijn op de borst
Syncope
Onregelmatige hartslag
Hoorbare ruis/ souffle
Vaak echter geen symptomen
3. normale bouw en functie van het aangedane lichaamsdeel voor zover van
belang voor begrip van het ziektebeeld.
Afbeelding van [ CITATION CPM14 \l 1043 ]
Afbeelding van [ CITATION Hea17 \l 1043 ]
, 4. medische diagnostiek
De arts kan op basis van de risicofactoren, symptomen en lichamelijk onderzoek atriumfibrilleren
vermoeden. Het lichamelijk onderzoek zal voornamelijk bestaan uit het ausculteren van het hart/
thorax, de bloeddruk/ pols meting en eventuele tekenen van o.a. POB, hartfalen of long gerelateerde
problemen. Met behulp van de volgende onderzoeken word er onderzocht of er daadwerkelijk
sprake is van atriumfibrilleren.
Ecg/ monitor Met name om hartritmestoornissen te bevestigen en eventuele andere
mogelijke oorzaken zoals hartfalen uit te sluiten. Hierbij zal atriumfibrilleren
zichtbaar worden (m.n. rommelige basislijn en onregelmatig ritme)
Bloedonderzoe Uit de uitslagen van het bloedonderzoek, zal blijken of er sprake is van
k beïnvloedende factoren voor het atriumfibrilleren (o.a. hb, ht. Glucose,
natrium, kalium & BNP)
Echo Met een echo kan de pompfunctie van het hart bekeken worden, samen met
de werking van de kleppen en een verdikte hartspier/hypertrofie.
5. therapie en argumentatie voor de gekozen therapie / behandeling
De behandeling van atriumfibrilleren is gebaseerd op de volgende punten:
De behandeling van atriumfibrilleren is er allereerst op gericht klachten te verminderen. Daarnaast
streeft men naar een verhoging van de kwaliteit van leven en het verlagen van de mortaliteit. Door
middel van het (met medicatie/ ECV) stabiliseren van het (normale) hartritme (rhythm-control) of de
hartfrequentie (rate-control) wordt schade voorkomen. Bij het reguleren van hartfrequentie wordt
voorkomen dat (veel van) de snelle impulsen de ventrikels niet bereiken. Er wordt gestreefd naar een
streeffrequentie lager dan 100 slagen/ min in rust. Nu duidelijk is dat het hartritme/ frequentie
gestabiliseerd moet worden, zijn er een aantal opties. Op medicamenteus gebied, wordt het
volgende beleid gevoerd:
metoprolol met vertraagde afgifte 50-
eerste keus: bètablokker eventueel
200 mg
Geen digoxine en/ of
verapamil of diltiazem 120-360 mg (bij
hartfalen tweede keus: amiodaron
tevens angina pectoris voorkeur
calciumantagonist toevoegen
diltiazem)
digoxine: eerste dag 0,75 mg, daarna 1 dd 0,25 mg; bij verhoogd risico
op toxiciteit (leeftijd > 70 jaar, verminderde nierfunctie, gewicht < 55
(Mogelijk)
kg): eerste dag 3 dd 0,125 mg, daarna 1dd. 0,125 mg; bij meerdere
hartfalen
risicofactoren voor toxiciteit of leeftijd > 85 jaar: eerste dag 3 dd
0,125 mg, daarna 1 dd 0,0625 mg
Gebruikte bronnen: [CITATION Nhg \l 1043 ] & [ CITATION Hea171 \l 1043 ]
, Naast de eerder genoemde medicatie om het hartritme/ frequentie te verlagen , worden er ook
antistollingsmiddelen voorgeschreven. Dit om de kans op het ontstaan van trombo- embolische
aandoeningen te voorkomen. Mochten de klachten van atriumfibrilleren aanwezig blijven dan is het
onder sedatie toedienen van een shock (elektrische cardioversie) een mogelijke oplossing om het
hartritme te resetten. De mogelijkheid bestaat echter dat atriumfibrilleren blijft bestaan of
terugkeert. Hoe langer atriumfibrilleren ontstaat, hoe kleiner de kans op het volledig genezen van
atriumfibrilleren. Ook dient er voordat een shock gegeven wordt gedurende een aantal weken
antistolling te worden toegediend. Dit omdat er mogelijk trombose/ stolsels in het hart bevinden, die
tijdens de shock in een vat kunnen schieten en deze volledig afsluiten. Naast het toedienen van een
shock en het gebruiken van medicatie kan er in het hart een ablatie uitgevoerd worden. Hierbij
worden met behulp van verschillende katheters ritmestoornissen opgewekt. Hierdoor kan de exacte
locatie van de snelwerkende foci gevonden worden. Deze kunnen door de katheter beschadigd
worden, waardoor het snelle ritme niet meer kan ontstaan (worden voort geleid). Door het
toepassen van deze ablatie wordt als het ware de weg van het snelle ritme gestopt. Ook bij deze
ingreep bestaat de kans dat atriumfibrilleren aanwezig blijft. Mogelijk zal een pacemaker geplaatst
worden, wanneer het hartritme te laag blijft of er door omstandigheden een verhoogd risico is op het
krijgen van levensbedreigende ritmestoornissen.
6. gevolgen / bijwerkingen van de gekozen therapie / behandeling (ook psychosociaal)
Gevolgen van de ablatie/ medicatie/ ECV:
infecties/ ontstekingen
bloedingen
rupturen
ritme/geleidingsstoornissen
trombose/ embolieën
bijwerkingen van medicatie (zoals lage bloeddruk en syncope)
blijven bestaan van AF/ niet aanslaan van de behandeling
spierpijn/ wond door shock
allergische reactie
Psychosociale gevolgen:
Afhankelijkheid van anderen (verminderde inspanningstolerantie)
Problemen op/ met het werk
Onzekerheid over de toekomst / eigen lichaam
Verloren toekomstplannen