Samenvatting voorgeschreven literatuur Sociale Zekerheidsrecht (MC – tentamen) 2018-2019
S. Klosse & G.J. Vonk, Hoofdzaken socialezekerheidsrecht, Den Haag: Boom juridisch 2018.
ISBN: 978-94-6290-445-3 (derde druk)
Te bestuderen paragrafen voor MC-tentamen:
Hf 1 – Inleiding
1.3: Recht op sociale zekerheid en overheidsverantwoordelijkheid
1.4: Sociale zekerheid: publiek en privaat
Hf 2 – Het socialezekerheidsstelsel
2.1: Inleiding
2.2: Socialezekerheidsregelingen
2.3: Sociale verzekeringen en sociale voorzieningen
2.4: Personele werkingssfeer
2.5: Materiële werkingssfeer
2.6: Uitkeringssystematiek
2.7: Uitvoering
2.8: Toezicht
2.9: Cliëntenparticipatie
2.10.2: Financiering sociale voorzieningen
2.11: Rechtsbescherming
Hf 3 – Personele werkingssfeer
3.1: Inleiding
3.2: Kring van verzekerden werknemersverzekeringen
3.3: Kring van verzekerden volksverzekeringen
3.4: Gemoedsbezwaarden
3.5: Personele werkingssfeer van de Participatiewet
3.6: Niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen
3.7: Wonen in het buitenland en recht op uitkering
Hf 4 – Ziekte
4.1: Inleiding
4.3: Vangnet-Ziektewet
Hf 5 – Arbeidsongeschiktheid
5.3: Arbeidsongeschiktheid
5.4: Arbeidsongeschiktheidsuitkeringen
Hf 6 – Werkloosheid
6.1: Inleiding
6.2: Arbeidsrechtelijke bescherming bij werkloosheid
6.3 t/m 6.3.4: De Werkloosheidswet t/m Verplichtingen en sancties
1
,Hf 7 - Ouderdom
7.1: Inleiding
7.2: Kring van verzekerden
7.3: Pensioen en toeslag
7.4: Ingangsdatum AOW-pensioen
7.5: Leefvormproblematiek.
Hf 9 - Kinderen
9.1: Inleiding
9.2: Kring van gerechtigden
9.4: Kindgebonden budget
Hf 10 - Gezondheidszorg
10.1: Inleiding
10.2: Wmo 2015
Hf 11 – Behoeftigheid
11.1: Bestaansminimumregelingen
11.2: Participatiewet
11.3: TW, IOAW, IOAZ en IOW
11.4: Awir
11.5: Discussie
Hf 13 – Handhaving
13.1: Inleiding
13.2: Terugvordering
13.3: Maatregelen en boeten
13.4: Strafrechtelijke vervolging
13.5: Rechtswaarborgen voor de burger
Hf 15 – Internationaal
15.1: Inleiding
15.2: Een overzichtskaart van het internationaal socialezekerheidsrecht
15.3: Sociale zekerheid en internationale grondrechten
15.4: Normverdragen inzake sociale zekerheid
15.5: Handvest van de grondrechten van de EU
15.6 t/m 15.6.4: EU-Werkingsverdrag t/m Het sociaal beleid van de Europese Unie
2
,N.B.: SCHEMA’S HANDBOEK BESTUDEREN; ARTIKELEN MARKEREN IN WETBUNDEL EN
EVENTUEEL BESLUITEN EN REGELINGEN DIE ONLOSMAKELIJK VERBONDEN ZIJN MET
DESBETREFFENDE WET, MARKEREN IN DEZELFDE KLEUR ALS DE WET (ZIE BIJVOORBEELD DE
WET WIA EN HET SCHATTINGSBESLUIT)
Hoofdstuk 1: Inleiding
1.3. Recht op sociale zekerheid en overheidsverantwoordelijkheid
Het begrip sociale zekerheid impliceert een bepaalde overheidsverantwoordelijkheid. De overheid
vertegenwoordigt in dit verband de gemeenschap die garant staat voor d bestaanszekerheid van haar leden.
De rechtsgrond van de sociale zekerheid luidde van oudsher: “De gemeenschap, georganiseerd in den Staat,
is aansprakelijk voor de sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek van al haar leden, op voorwaarde, dat
deze leden zelf het redelijke doen om zich die sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek te verschaffen.”
In een actuele formulering zou stellig ook aandacht worden besteed aan de verantwoordelijkheid van de
werkgever voor de sociale zekerheid van zijn (ex-)werknemer(s). De eigen verantwoordelijkheid van de
burger zou daarbij scherper worden geaccentueerd. Ondanks het voorgaande, geldt et dragende beginsel van
de aansprakelijkheid van de gemeenschap in de formulering van de rechtsgrond nog steeds.
De verantwoordelijkheid van de overheid is verankerd in het recht, met de erkenning van het recht op sociale
zekerheid als sociaal grondrecht. Zie ook artikel 9 IVESCR, artikel 12 ESH en artikel 34 Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie.
In ons land verwijst artikel 20 lid 2 van de Grondwet (Gw) naar de sociale zekerheid. Verder kent de grondwet
een apart recht op bijstand, ex artikel 20 lid 3 Gw en een recht op gezondheidszorg, ex artikel 22 lid 1 Gw.
Deze drie grondrechten (MARKEREN), worden overkoepeld door het recht op bestaanszekerheid, ex artikel
10 lid 1 Gw. Sociale grondrechten verlangen inspanning der overheid. De sociale grondrechten markeren
aldus de overgang van de klassieke naar de sociale rechtsstaat.
Uit het grondrecht op sociale zekerheid zijn geen concrete normen voor de inrichting van het stelsel af te
leiden. De rechter zal het grondrecht ook niet snel beschouwen als eenieder verbindende bepaling in de zin
van de artikelen 93 en 94 Gw. Toch zal niet worden ontkend dat de overheid zich de sociale zekerheid van
de burgers moet aantrekken. Dit betekent overigens niet dat de overheid het hele socialezekerheidsstelsel
moet optuigen en uitvoeren. Waar burgers, werkgevers en werknemers hun eigen bestaanszekerheid kunnen
organiseren op een manier die iedereen ten goede komt, is er voor de overheid geen noodzaak om in actie te
komen. Het mag wel, maar het hoeft niet. De verantwoordelijkheid van de overheid kan dus ook zo worden
geïnterpreteerd dat private voorzieningen moeten worden beschermd, gereguleerd of gestimuleerd. Wanneer
voornoemd vrije spel niet succesvol blijkt, is er een plicht van de overheid om de sociale zekerheid
dwingend voor te schrijven of zelf te organiseren. Met andere woorden: het recht op sociale zekerheid
impliceert niet noodzakelijk een directe verantwoordelijkheid voor de overheid, maar wel een
eindverantwoordelijkheid voor de bestaanszekerheid van haar burgers.
1.4. Sociale zekerheid: publiek en privaat
1.4.1. Publieke sociale zekerheid
Socialezekerheidsregelingen even aanspraak op bepaalde prestaties. Als deze aanspraak rechtstreeks is
gefundeerd op een publiekrechtelijke regeling, is sprake van publieke sociale zekerheid. De oudste publieke
ta van de sociale zekerheid, is de sociale bijstand (1854). Een echt recht op bijstand van overheidswege zoals
3
, we dar nu kennen, werd pas ingevoerd in 1964 met de Algemene bijstandswet (thans de Participatiewet).
Nadien heeft dit recht een constitutionele verankering gekregen in artikel 20 lid 3 Gw.
Ook de sociale verzekeringen hebben zich tot publieke regelingen ontwikkeld. De achtergrond hiervan lag
in de noodzaak om de deelname aan verzekeringen tegen bepaalde risico’s verplicht te stellen. Enerzijds
komt men in aanmerking voor de uitkeringen en andere prestaties. Anderzijds kan het ook betekenen dat men
moet bijdragen aan de financiering van het stelsel. De uit 2006 daterende Zorgverzekeringswet (Zvw) is in
dit opzicht een wat vreemde eend in de bijt. In deze wet is geen sprake van een verzekering van rechtswege
er geldt weliswaar een stelsel van verplichte verzekering, maar de burger moet zichzelf verzekeren bij een
particuliere ziektekostenverzekeraar. Wie dit nalaat, riskeert een boete.
1.4.2. Private sociale zekerheid
Naast de publieke sociale zekerheid staat de private sociale zekerheid. Hiervan is sprake als de aanspraak op
de desbetreffende prestatie is gebaseerd op een civielrechtelijke overeenkomst. Zo is er een markt van
allerlei private ‘pensioenproducten (lijfrentepolissen, spaarregelingen, beleggingsconstructies). Banken en
particuliere verzekeringsmaatschappen bieden deze ‘producten’ aan voor mensen die ene betere dekking
willen dan alleen die van de AOW.
Private sociale zekerheid hoeft overigens niet altijd het voorwerpt te vormen van het winstreven van
verzekeraars. Er kan ook sprake zijn van onderlinge regelingen met een vrijwillig karakter. Voor de invoering
van de verplichte ziektefondsen in 1941, was de verzekering van ziektekosten geheel in handen van allerlei
onderlinge waarborgfondsen van ondernemingen en van werknemers. Engeland had zijn ‘friendly societies’
en Duitsland zijn ‘Knappschaften’. Onderlinge fondsen zijn tegenwoordig weer in opkomst. Een voorbeeld
zijn de zogenoemde broodfondsen die worden opgericht door groepjes zzp’ers om het
arbeidsongeschiktheidsrisico te dekken. Zzp’ers zijn niet verplicht verzekerd op grond van de Zw en de Wet
WIA en als ze zich particulier willen verzekeren voor het arbeidsongeschiktheidsrisico op de private
verzekeringsmarkt worden ze geconfronteerd met hoge premies. Via de broodfondsen worden daarom eigen
voorzieningen in het leven geroepen gebaseerd op een maandelijkse inleg van de aangesloten leden.
Vanaf de jaren negentig van de vorige eeuw zien we een omgekeerde beweging: aangeduid als privatisering
van de publieke sociale zekerheid. Meest bekende voorbeeld van privatisering is inkomensvoorziening bij
ziekte. Sinds 1996 ontvangen de meeste werknemers bij ziekte geen ziekengeld meer. Zij hebben recht op
doorbetaling van loon (bezoldiging) door de werkgever. De verplichting voor de werkgever vloeit voort uit
de arbeidsovereenkomst met de werknemer. Wel schrijft de overheid hiervoor het kader voor. Bij wet is
bijvoorbeeld de minimumomvang van de aanspraak dwingend voorgeschreven.
Een tweede voorbeeld is de Zw. De aanspraken op medische voorzieningen die deze wet biedt,
vloeien niet voort uit de wet, maar uit een overeenkomst die de burger afsluit met een particuliere
ziektekostenverzekeraar. De wetgever heeft hieraan wel randvoorwaarden gesteld in die zin dat de burger
zich verplicht is te verzekeren voor de basisverzekering en dat de ziektekostenverzekeraar iedereen zonder
meer moet accepteren (acceptatieplicht). >> Privatisering in de sfeer van de sociale zekerheid is meestal
van overheidswege gereguleerd.
4