Samenvatting van de hoofdstukken 1, 3, 4, 5, 6, 8, 9, 10, 11 en 13 uit het boek Sociale Psychologie van Elliot Aronson, Timothy D. Wilson, Robin M. Akert en Samuel R. Sommers.
H1 – Inleiding tot de sociale psychologie
Sociale psychologie: de wetenschappelijke studie naar de manier waarop gedachten,
gevoelens en gedragingen van mensen worden beïnvloed door de werkelijke of imaginaire
aanwezigheid van andere mensen.
Sociale invloed: we worden allemaal beïnvloed door woorden, daden of zelfs al de
aanwezigheid van andere mensen.
Mensen zijn zich vaak niet bewust van de reden achter hun acties. We weten zelf eigenlijk
ook niet waarom we doen wat we doen.
Empirische methode: op waarnemingen en/of onderzoek gebaseerde methode voor het
toetsen van hypothesen.
Hypothese: een als voorlopige waarheid aangenomen maar nog te bewijzen
verondersteling.
Construct: de manier waarop mensen de wereld waarnemen, begrijpen en interpreteren.
Als persoonlijkheidspsychologen sociaal gedrag proberen te verklaren, concentreren ze zich
in het algemeen op individuele verschillen. Naast individuele verschillen is de rol van de
sociale invloed ook erg belangrijk.
Voor sociaal psychologen is het analyseniveau het individu in de context van een sociale
situatie. De situatie heeft veel invloed op hoe mensen met elkaar omgaan.
Het doel van de sociale psychologie is het identificeren van de universele eigenschappen van
de menselijke natuur die ervoor zorgen dat iedereen gevoelig is voor sociale invloed.
Fundamentele attributiefout: de neiging
om gedrag toe te schrijven aan
persoonlijkheidstrekken en het effect van
de sociale invloed en de situatie te
onderschatten.
Attributie: het verklaren van gedrag door
oorzaken aan het gedrag toe te schrijven.
Wanneer gedrag gevolgd wordt door een beloning, is de kans groot dat we ermee doorgaan.
Wanneer gedrag wordt gevolgd door een straf, zal het gedrag afnemen en uiteindelijk
stoppen.
Behaviorisme: al het gedrag van mensen kan verklaard worden aan de hand van beloningen
en straffen in de omgeving van het organisme. Wat er in het hoofd van een mens omgaat zie
je niet, dus daar kun je ook geen uitspraken over doen (black box).
,Het behaviorisme vergat echter een belangrijke factor in het verklaren van gedrag: hoe een
mens de omgeving interpreteert.
Gestaltpsychologie: onderzoekt hoe mensen de wereld waarnemen. Benadrukt het belang
van het bestuderen van de persoonlijke (subjectieve) manier waarop een object wordt
waargenomen, in plaats van het bestuderen van de objectieve, fysieke eigenschappen van
het object.
Fenomenologie: filosofische methode van Husserl die probeert door geestelijk intuïtieve
beschouwing van dingen de constitutie van de wereld in de geest en het wezen der dingen
te beschrijven. Je moet je richten op hoe een object op de waarnemer overkomt, in plaats
van op de objectieve elementen van het object.
Kurt Lewin: het is belangrijker om te begrijpen hoe mensen de sociale wereld waarnemen,
doorgronden en interpreteren dan het is om de objectieve eigenschappen ervan te
begrijpen.
Lee Ross: naïef realisme: we denken dat ieder mens de dingen waarneemt zoals ze echt zijn,
maar dat is niet zo. Iedereen interpreteert de wereld op zijn/haar eigen manier.
Mensen hebben een sterke behoefte aan een positief zelfbeeld. Je brein praat vroeger
gedrag goed. “Het ligt niet aan mij, dat tentamen was gewoon veel te moeilijk.”
Belangrijke bevindingen:
1. Menselijke wezens zijn gemotiveerd een positief beeld van zichzelf in stand te
houden, deels door hun gedrag te rechtvaardigen.
2. Onder bepaalde te specificeren omstandigheden doen mensen dingen die in eerste
instantie verrassend of paradoxaal lijken.
Sociale cognitie: hoe mensen denken over zichzelf en de sociale wereld. Hoe mensen
informatie selecteren, interpreteren, onthouden en gebruiken.
Selffulfilling prophecy: je verwacht bepaald gedrag van jezelf of iemand anders, dus handel
je op zo’n manier dat je verwachting waarheid wordt. Zo behandel je kinderen met hoge
scores in een klas onopzettelijk anders dan kinderen met lagere scores.
1. Je hebt een verwachting of sociale theorie over iemand.
2. Je gedrag tegenover die persoon komt overeen met jouw verwachtingen.
3. Die persoon gaat zich consistent met deze verwachtingen gedragen.
4. De verwachting komt uit.
Fundamentele menselijke motieven:
1. Motief van de sociale cognitie: de behoefte om accuraat waar te nemen. We denken
dat we zelf alles objectief waarnemen en dat de ander bevooroordeeld is, maar
eigenlijk zijn we dat allemaal.
2. Motief van eigenwaarde: de behoefte om een positieve kijk op onszelf te behouden.
, (3.) Behoefte aan controle: mensen hebben graag het gevoel dat ze enige controle
hebben over hun omgeving.
H3 – Sociale cognitie: hoe we denken over de sociale wereld
Twee typen sociale cognitie:
Automatische sociale cognitie: snel en automatisch. Bijvoorbeeld een eerste indruk
van iemand, of een reflex.
Gecontroleerde sociale cognitie: bewust denken. Dit kost meer inspanning en is
meer overwogen. Bijvoorbeeld een moeilijke rekensom of iets rustig en
weloverwogen analyseren.
Schema: mentale structuur die mensen gebruiken om hun kennis over de sociale wereld te
organiseren. Bijvoorbeeld: een stoel heeft vier poten en een rugleuning.
Script: schema over specifieke gebeurtenissen, hoe zo’n gebeurtenis verloopt. Hoe gedraag
je je bijvoorbeeld tijdens een etentje?
Schema’s en scripts verschillen per cultuur.
Syndroom van Korsakov: mensen met deze stoornis verliezen het vermogen om
herinneringen te vormen, waardoor ze alles als het ware voor het eerst meemaken. Elke
situatie is nieuw.
Toegankelijkheid: de mate waarin schema’s en
concepten zich op de voorgrond van ons bewustzijn
bevinden. Als een schema zich op de voorgrond
bevindt, zal je dit schema ook eerder gebruiken bij je
oordeel over de sociale wereld.
Priming: recente ervaringen verhogen de
toegankelijkheid van een schema, kenmerk of
concept.
Preseveratie-effect: de bevinding dat de opvattingen die mensen hebben over zichzelf en de
sociale wereld aanhouden, ondanks dat het tegendeel bewezen wordt. Mensen houden
graag vast aan hun eigen schema’s.
Bestraffingseffect: als je erachter komt dat je positieve bevindingen over iets niet kloppen,
kan dit omslaan naar zeer negatieve opvattingen.
Pygmalioneffect: een positieve selffulfilling prophecy: als er positieve verwachtingen zijn van
mensen, gaan zij beter presteren.
Soorten automatisch denken
Automatisch doelen nastreven: vaak maakt ons onderbewuste onze keuzes voor ons.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper alissadj. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €3,99. Je zit daarna nergens aan vast.