Staats- en Bestuursrecht
College 1 – Recht en rechten
Recht: gerechtvaardigd, legitiem, wat vinden wij in onze normen en waarden passen.
- “De neerslag van gerechtvaardigde behoeftes.”
- Gerechtvaardigd (legitiem): gezag op grond van redelijkheid en billijkheid, de
meerderheid vindt het rechtvaardig, is het eens.
- Aansluitend bij de moraliteit (materieel correct, verandert over tijd, wat normaal is).
- Rechtmatig (legaal), formeel.
Recht is normatief, wat mensen mogen en moeten (en mogen en moeten verwachten).
Uitspraken: descriptief (het regent, een feit, een observatie) en normatief (u maakt een fout,
een oordeel).
- Zij is geslaagd: observatie, descriptief.
o Verwijzen naar feiten.
o Zijn waar of onwaar.
- U bent geslaagd: oordeel, normatief.
o Verwijzen naar regels (goed/fout mag wel/mag niet).
o Zijn geldig of ongeldig.
Verschil subjectief recht (ik heb recht op, ik wil) en objectief recht (regels en wetten).
Het rechtssubject:
Personen:
- Natuurlijke personen: mensen.
- Rechtspersonen: sommige organisaties.
- Voorbeelden:
o Vereniging, BV met beperkte aansprakelijkheid, NV.
o De stichting: een vermogen met rechtsbevoegdheid.
o De staat, de provincie, de gemeente, …
Natuurlijk persoon: iemand die levend geboren is, ademhaling wordt als criterium genomen.
Nasciturus: ongeboren kind, nasciturus fictie: komt het kind dood ter wereld, dan wordt het
geacht nooit bestaan te hebben.
Handelingsonbekwaam: niet in staat de betekenis van je daden te beseffen, die de wet
daarom tegen zichzelf beschermt.
Onbekwaam: het algemene niet kunnen.
Onbevoegd: het incidentele niet kunnen.
Objectief recht
- Publiek recht: algemeen belang, verticaal.
o Partijen (overheid en burgers) staan niet als gelijken tegenover elkaar en
handhaving geschiedt door de overheid (dwangordening).
- Privaat recht: particulier belang, horizontaal.
, o Partijen (burgers en rechtspersonen) zijn gelijken en handhaving gaat uit van
de rechtspersonen zelf (spontane ordening).
Strafrecht: de regels betreffende strafbaarheid van gedragingen.
Publiekrecht: staats-, bestuurs- en strafrecht.
- Mogen en moeten van de staat en bestuursorganen (jegens elkaar en jegens burgers).
Wet
In formele zin:
- Ieder gezamenlijk besluit van Regering en Staten-Generaal dat volgens de
Grondwettelijk bepaalde procedure tot stand is gekomen.
In materiële zin:
- Alle naar buiten werkende, algemene, burgers bindende regels, van een
overheidsorgaan, met bevoegdheid daartoe op grond van de wet in formele zin: AVV.
o Bijv. een wet door de EU of gemeentelijke verordeningen.
Kunnen elkaar overlappen.
Begroting: wel wet in formele zin, geen wet in materiële zin.
Recht
Formeel recht:
- Procedureel recht: regels van het juridisch proces.
Materieel recht:
- Inhoudelijk recht: regels voor gedrag.
Voor wie geldt het recht:
- Grondgebied (Nederland, Het Koninkrijk der Nederlanden).
- Burgers (Nederlanders, Inwoners van het Koninkrijk, vreemdelingen).
Juridische fictie
Praktijk: de rechter mag ervan uitgaan dat iedereen kennis van de wet heeft en wat mag en
wat niet mag.
Werkcollege 1 – Rechtsgebieden
Functies van het recht:
- Voorschrijvend (normatief, normen biedend)
- Additioneel (richtlijnen gevend)
- Conflictoplossend
- Instrumenteel (subsidies, vergunningen instellen om beleid te verwezenlijken)
- Constituterend (instituties oprichten, attribuerend)
- Fopspeen-functie (een regel schrijven als mensen ontevreden zijn)
College 2 – Staatsrecht I: Recht en wet
Als het niet is opgeschreven is het geen recht.
- Als het in een wet of reglement is opgeschreven.
- Positief: je moet iets doen om het te laten gelden.
, o Positief recht: recht moet opgeschreven worden, het moet gemaakt worden.
Het recht dat op een bepaalde tijd of een bepaalde plaats geldt. Objectief
vigerend recht dat door de mens wordt vastgesteld.
Natuur: natuurrecht, recht is onderdeel van het menselijke (Hugo de Groot = Grotius).
- Het ideale recht, dat inherent is aan het mens-zijn.
- De eeuwige wetten
Germaans recht.
Romeins recht – Corpus Juris Civilis: oog om oog, tand om tand.
Kerkelijk recht – het Canonieke recht.
Republiek – soevereine gewesten.
De Code Napoléon.
Wetboeken van Nederland.
Jurisprudentie.
EU, VN, verdragen etc.: internationaal recht.
Codificatie: het in wetboeken opschrijven van het recht.
Legisme: al het recht uit de wet halen en niets anders doen dan de wetsteksten mechanisch
toepassen (nog erger dan positief recht).
- Wet is niet altijd duidelijk.
- De wet vertoont leemtes (er ontbreekt iets).
- De betekenis van rechtsbeginselen.
Hoge raad der Nederlanden: privaatrecht, belastingrecht, hoogste rechtsinstelling van
Nederland.
Rechtspraak als bron van recht:
- Wetten: algemene voorschriften.
o Regulering vooraf.
o AVV maken is verboden voor de rechter.
- Uitspraken, jurisprudentie: concrete oordelen.
o Regulering achteraf.
o Vonnissen binden slechts partijen.
Interpretatie: het zoeken naar de bedoeling van de wetgever.
- Hardheidsclausule.
Rechtspraak als indirecte bron van recht: via de betekenis die aan de beslissing wordt
gegeven in de rechtspraktijk; hoe de algemene regels zijn toegepast en geïnterpreteerd.
De gewoonte als bron van recht: voorwaarden:
- Herhaling van gedragingen.
- De overtuiging dat men zich zo behoort te gedragen als gevolg van een rechtsplicht.
Rechtsbeginselen (zoals het legaliteitsbeginsel, belangrijkste regel van het recht, en het
verantwoordingsbeginsel, tweede belangrijkste regel van het recht).
- Rechtsbeginselen van het milieubeleid:
o Het voorzorgsbeginsel.
o De vervuiler betaalt.