Samenvatting Penologie- en Detentierecht
Week 1
(Artikel 1) - Visie Recht doen, kansen bieden. Naar een effectievere tenuitvoerlegging van de
gevangenisstraf, DJI
1) Inleiding
Het kabinet wil strafbare feiten zo veel mogelijk voorkomen en zet op tal van fronten in op preventie.
Door te straffen laten we als samenleving zien dat we ongeoorloofd gedrag niet tolereren en dat
misdaad niet loont.
Een veilige samenleving is geen opgave voor Justitie en Veiligheid alleen. In de zorg en het sociaal
domein staan zowel professionals als vrijwilligers klaar om te voorkomen dat iemand afglijdt naar
criminaliteit. Vanuit gemeenten, zorginstellingen of verslavingszorg is er vaak al sprake van een vorm
van hulp of ondersteuning om betrokkenen tot scholing, werk en een gezonder leven te bewegen.
De samenleving verlangt vergelding van aangericht kwaad, genoegdoening voor het slachtoffer en de
samenleving als geheel, en zo weinig mogelijk herhaling. Effectieve gevangenisstraffen dienen een
dubbel doel: zowel vergelding als het verminderen van recidive. De manier waarop we nu
gevangenisstraffen uitvoeren, kan niet altijd rekenen op maatschappelijk draagvlak en is zeker niet
altijd effectief. Wanneer veroordeelden voor ernstige strafbare feiten geruime tijd voordat hun straf is
uitgezeten vergaande vrijheden krijgen, doet dat afbreuk aan de geloofwaardigheid van de straf.
Daarom wil het kabinet de manier waarop we gevangenisstraffen uitvoeren aanscherpen, om meer
recht te doen aan het rechtvaardigheidsgevoel van slachtoffers, nabestaanden en de hele samenleving.
Tegelijkertijd valt nog bijna de helft van de ex-gedetineerden terug in oude patronen. Daarom wordt
het verblijf in de gevangenis zo ingericht, dat gedetineerden vanaf dag een werken aan een veilige
toekomst buiten de gevangenismuren.
Drie uitgangspunten staan centraal voor de effectieve tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen die
recht doet aan vergelding en bijdraagt aan een veiligere samenleving door herhaald crimineel gedrag te
voorkomen.
1. Uitgangspunt 1: Straf is straf (gevangenisstraf moet genoegdoening bieden aan de
samenleving en slachtoffers).
2. Uitgangspunt 2: Gedrag telt (een gedetineerde is zelf verantwoordelijk voor het verloop van
zijn detentie; goed gedrag wordt beloond, slecht gedrag bestraft).
3. Uitgangspunt 3: Werken aan een veilige terugkeer (om de samenleving te beschermen
tegen criminaliteit, moet zo veel mogelijk worden voorkomen dat gedetineerden na detentie in
herhaling vallen).
Voldoende, goed geëquipeerd personeel en een blijvende ontwikkeling van het vakmanschap zijn
cruciaal.
2) Straf is straf
Straffen moeten geloofwaardig worden uitgevoerd. Momenteel kunnen gedetineerden aan wie een
forse gevangenisstraf is opgelegd een groot deel van hun straf buiten de muren doorbrengen in het
kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.). Binnen het huidige systeem ontstaat, op basis
van een in de wet vastgelegd uitgangspunt (‘voorwaardelijke invrijheidsstelling, tenzij’), na twee
derde van een straf van rechtswege aanspraak op de v.i.
De huidige v.i. regeling: de invoering van de vervroegde invrijheidsstelling betekende dat de door de
rechter opgelegde gevangenisstraf vrijwel standaard met een derde werd bekort. Vanwege kritiek op
deze ‘automatische’ vervroegde invrijheidsstelling werd de vervroegde invrijheidsstelling zonder
1
,voorwaarden in 2008 vervangen door een vervroegde invrijheidsstelling onder voorwaarden (de
huidige). Een v.i.-waardige straf is een gevangenisstraf van één jaar of meer.
Dit kabinet is voornemens de huidige regelgeving v.i. op twee punten aan te passen:
1. Allereerst zal een voorwaardelijke invrijheidsstelling niet langer van rechtswege worden
verleend.
2. De termijn van v.i.-periode wordt gemaximeerd op 2 jaar.
Het wettelijke systeem is nu zo dat gedetineerden van rechtswege voorwaardelijk vrijkomen. Omdat
dit volgt uit de wet is daarvoor dus geen beslissing nodig. Wel beslist het OM of, en zo ja, welke
bijzondere voorwaarden aan de v.i. moeten worden verbonden. Om meerdere redenen ziet dit kabinet
aanleiding de wet zo aan te passen dat de v.i. niet langer door werking van de wet wordt verleend,
maar door per gedetineerde een specifieke afweging te maken over de verlening van v.i. in de praktijk
is al sprake van een beweging naar een steeds meer persoonsgerichte aanpak (maatwerk).
Op dit moment kan de v.i. alleen worden uit- of afgesteld op basis van limitatief in de wet opgesomde
gronden. Het gaat dan bijvoorbeeld om gevallen waarin de gedetineerde een vluchtpoging heeft
gedaan of ernstige wangedrag heeft getoond, zoals het plegen van een nieuw strafbaar feit of gedrag
dat meermalen heeft geleid tot oplegging van een disciplinaire straf tijdens de detentie.
Bij de beslissing van het OM tot toekenning van de v.i. gelden straks de volgende criteria:
1. Eventuele risico’s bij vrijlating;
2. Gedrag van de gedetineerde tijdens de gehele detentieperiode;
3. De belangen van slachtoffers.
De nadruk verschuift hiermee van het zich onthouden van onacceptabel gedrag, naar het zichtbaar
tonen van inzet om gedrag te veranderen en naar vermogen verantwoordelijkheid te nemen voor de
eigen toekomst. Gedetineerden zullen hun v.i. in de toekomst moeten verdienen.
Een tweede aanpassing betreft de duur van de v.i. Gedetineerden maken nu na twee derde van hun
straf aanspraak op de v.i. Dit betekent dat een veroordeelde aan wie 18 jaar celstraf is opgelegd, in
beginsel maar slechts 12 jaar vastzit. Dit tast de geloofwaardigheid en inzichtelijkheid van een straf
aan, en ondermijnt het rechtvaardigheidsgevoel. De wijziging die strekt tot het maximeren van de
periode van v.i. op twee jaar heeft gevolgen voor gedetineerden die zijn bestraft met een
gevangenisstraf van zes jaar of meer.
Het werken aan gedragsverandering tijdens de detentie en een goed voorbereide, geleidelijke en
begeleide terugkeer in de samenleving dragen onmiskenbaar bij aan recidivevermindering. Een
periode van twee jaar zal echter over het algemeen voldoende zijn om gedetineerden die buiten de
inrichting verblijven te begeleiden en onder toezicht te laten oefenen met herkregen vrijheden volgens
dit Kabinet. Bovendien sluit deze termijn aan bij de gemiddelde toezichtsduur met betrekking tot
bijzondere voorwaarden van 1,5 tot 2 jaar.
Daarbij komt dat de duur van de proeftijd (de periode waarin toezicht kan worden gehouden op de aan
v.i. gekoppelde voorwaarden) niet altijd een op een gelijk hoeft te zijn aan de periode van de
voorwaardelijke invrijheidsstelling. Zo kan een proeftijd bijvoorbeeld worden als blijkt dat langer
toezicht nodig is.
Dus, de maatregelen:
• De periode van v.i. wordt gemaximeerd op twee jaar.
• V.i. wordt uitsluitend nog verleend op basis van een individuele afweging en beoordeling.
• Bij de toekenning van v.i. wordt getoetst op: a) gedrag van de gedetineerde, b) een
risicobeoordeling en c) de belangen van slachtoffers en nabestaanden.
• Het gevangeniswezen start een programma voor de ontwikkeling van risicotaxatie voor het
verlenen van externe vrijheden.
• Niet-naleving van gestelde voorwaarden krijgt direct consequenties.
2
, 3) Gedrag telt
Om recidive te voorkomen is het van belang dat gedetineerden hun tijd in detentie goed benutten om
te werken aan het op orde krijgen van hun leven. Dat is een belangrijke (rand) voorwaarde om later
veilig en verantwoord te kunnen terugkeren in de samenleving.
Om gedetineerden te stimuleren tot gedragsverandering, moeten zij, meer dan nu het geval is, worden
aangesproken op hun gedrag. Het kabinet houdt daarbij aandacht voor de samenstelling van de
gedetineerdenpopulatie. Die is complex, veel gedetineerden hebben te maken met schulden, een
verslaving, werkloosheid, psychiatrische stoornissen en/of een (licht) verstandelijke beperking (LVB).
Deze problematiek beperkt hun mogelijkheid om, zelfstandig, tot de gewenste gedragsverandering te
komen.
Gedetineerden die bewust niet meewerken aan hun resocialisatie komen niet in aanmerking voor extra
activiteiten. Ter bescherming van de maatschappij kan aan deze groep, mits op grond van een
risicobeoordeling aanvaardbaar, aan het eind van de straf uitsluitend kortdurend verlof worden
verleend om praktische zaken te regelen. Voor deze categorie is bovenal inzet op toezicht en controle
na de gevangenisstraf essentieel.
Om de periode tijdens detentie minder vrijblijvend te laten zijn en het kabinet de persoonsgerichte
aanpak gaat versterken door gedrag zwaarder mee te laten wegen voor het detentieverloop, betekent
dat onder andere dat het verlofstelsel er anders uit gaat zien. Verlof komt in het teken van getoonde
gedrag en concrete persoonsgerichte re-integratiedoelen te staan.
(Aanvang detentie)
Bij binnenkomst in detentie moet een gedetineerde zo snel mogelijk worden gescreend, zodat een
beeld kan worden gevormd wie je voor je hebt. Informatie van partners wordt betrokken, en maatwerk
3
, staat hierbij centraal. Daarnaast komt er meer aandacht voor eventuele beperkingen. De samen met de
gedetineerde vastgestelde doelen worden opgenomen in een persoonlijk detentie- en re-integratieplan.
(Basisprogramma en plusprogramma)
Binnen het gevangeniswezen wordt een onderscheid gemaakt tussen het basisprogramma en
plusprogramma. Dit programma bevat activiteiten waarop de gedetineerde recht heeft, zoals verblijf in
de buitenlucht, bezoek, onderwijs en geestelijke verzorging. De omvangrijkste activiteit in het
basisprogramma is intramurale, penitentiaire arbeid. Als gedetineerden een aaneengesloten periode
goed gedrag vertonen, kunnen zij promoveren naar het plusprogramma. Het plusprogramma bestaat
voor een deel uit dezelfde activiteiten als een basisprogramma, alleen worden deze activiteiten dan
vaker aangeboden en gerichter ingevuld. Daarnaast kunnen gedetineerden in het plusprogramma
deelnemen aan re-integratietrainingen en kunnen zij in aanmerking komen voor verlofverlening.
à In de praktijk is een systeem van promoveren en degraderen.
(Re-integratieverlof)
Verlofverlening draagt bij aan re-integratie en dus aan het voorkomen van recidive doordat
gedetineerden hierdoor onder controle geleidelijk kunnen wennen aan toegekende vrijheden. Het
kabinet wil het verlof persoonsgerichter maken, door het gedrag van gedetineerden steeds de basis te
laten zijn voor besluitvorming over het verlenen van verlof. Daarnaast vindt het kabinet dat verleend
verlof altijd gekoppeld moet zijn aan een re-integratiedoel. Per gedetineerde wordt gekeken voor welk
re-integratieverlof hij in aanmerking komt: kortdurend verlof, langdurig verlof en/of verlof voor
extramurale arbeid.
Gedetineerden aan wie re-integratieverlof voor werk buiten de gevangenismuren (extramurale arbeid)
is toegekend, worden straks geplaatst in een zogeheten beperkt beveiligde afdeling (BBA). Hier
kunnen gedetineerden aan het einde van de detentie met steeds meer vrijheden oefenen, vanuit een
specifiek hierop toegeruste setting.
(Penitentiair programma en voorwaardelijke invrijheidsstelling)
Voor gedetineerden met een v.i.-waardige straf biedt de voorwaardelijke invrijheidsstelling een
mogelijkheid onder toezicht buiten de inrichting te verblijven.
Om aan ongewenst gedrag ook daadwerkelijk consequenties te kunnen verbinden, maakt het
gevangeniswezen gebruik van disciplinaire straffen.
4) Werken aan veilige terugkeer
Gedetineerden moeten zich vanaf het begin van hun detentie actief voorbereiden op hun terugkeer in
de samenleving. Het doel hierbij is om bij die terugkeer fundamentele zaken voor een stabiel leven op
orde te hebben. Op die manier kan crimineel gedrag worden voorkomen. In dit licht zijn er vijf
basisvoorwaarden die een succesvolle re-integratie kunnen bevorderen:
1. Het hebben van onderdak na ontslag uit detentie. Onderdak verkleint de kans op zwerfgedrag
en een beroep op oude criminele netwerken.
2. Inkomen uit werk of een (tijdelijke) uitkering om na ontslag uit detentie in het eerste
levensonderhoud te kunnen voorzien.
3. Inzicht in eventuele schulden en een plan om die af te lossen. Schulden kunnen een aanleiding
zijn voor crimineel gedrag. Het wegwerken van schuldenproblematiek kan deze aanleiding
wegnemen.
4. Een geldig identiteitsbewijs (ID of paspoort). Dit is bijvoorbeeld nodig voor het kunnen
krijgen van werk of een woning.
5. Het vaststellen van zorgbehoeften en het zorgen voor een passende indicatie en het realiseren
van (continuïteit van) zorg. In dat kader is het ook van belang dat gedetineerden beschikken
over een zorgverzekering, zodat noodzakelijke zorg ontvangen kan worden.
4