Materieel strafrecht
Hoorcollege 1A
Deel 1
Inhoud: bestudering materieel strafrecht. Bij Straf 1 en 2 heel algemeen; in dit vak ook kijken naar
algemene leerstukken waar nog geen aandacht aan is besteed. Daarnaast kijken we naar groepen
delicten. Oratie Lindenburg toch niet verplichte stof!
Inleiding bijzondere delicten
Vandaag gaan we vooral richten op algemene kenmerken van het strafbare feit. Relatie tussen
strafbaarstelling (het delict) en het rechtsgoed (rechtsbelang). Relatie tussen delict en rechtsgoed.
We gaan het ook hebben over onderscheiden van verschillende delicten (formele en materiele
delicten en krenkingsdelicten en gevaarzettingsdelicten). Dit is van belang voor onderwerpen die
hierna komen, zoals samenloop en ne bis in idem.
$. Strafbepalingen zijn in het leven geroepen met een bepaald doel: de bescherming van een
bepaald belang. Een rechtsbelang/rechtsgoed. Die rechtsbelangen zijn de waarden van de wetgever
die hij wil beschermen tegen schending/krenking van het belang, of zelfs al het in gevaar brengen
van rechtsgoederen. Denk aan menselijk leven, eigendom, openbare orde, seksuele integriteit, dit
zijn rechtsgoederen. De delicten zelf maken er inbreuk op, de strafbaarstelling wil deze
rechtsgoederen beschermen.
Er zijn veel bijzondere wetten. Opiumwet, Wegenverkeerswet, Wet op de economische delicten etc.
Ook deze beschermen een rechtsgoed. Iedere bijzondere wet kent zijn eigen rechtsbelang dat
beschermd moet worden. De vraag is of dat rechtsgoed nog andere functies kan hebben, die de
moeite waard zijn. Er zijn 2 functies:
1. De ordende functie van het rechtsgoed.
Aan de hand van de strafbepalingen kan je het rechtsgoed indelen. Rubricerende functie, de wetgever
heeft zelf een ordening aangebracht aan de hand van het te beschermen rechtsgoed. De wetgever
heeft in boek 2 en 3 allemaal titels gemaakt, elke titel ziet op een bepaald rechtsgoed.
$. Wat wordt er nou precies beschermd? Ne bis in idem, art. 68 Sr: geen 2x vervolgd worden voor
hetzelfde feit, waarvoor je al bent vervolgd. Voorbeeld; stel dat iemand vervolgd wordt en
veroordeeld wordt voor het verkopen van harddrugs. Voor datzelfde feit mag je niet nog een keer
vervolgd worden. Wat nu als de officier denkt, ja hij is wel vervolgd voor verkoop, maar strafbaar is
ook het voorhanden hebben van drugs. Dat heeft deze meneer ongetwijfeld ook gedaan. Kan hij
vervolgd worden voor een ander feit? Het voorhanden hebben? Juridisch is het niet hetzelfde feit,
verkoop is iets anders dan voorhanden. Echter, als het gaat om dezelfde hoeveelheid drugs,
voorhanden en verkopen, is dan de 2e vervolging niet een vervolging voor hetzelfde feit? Het gaat
namelijk om dezelfde gebeurtenis.
$. Voor het bereik van art. 68 Sr; wanneer spreken we van hetzelfde feit? Daarvoor is van belang in
hoeverre de 2 feiten op hetzelfde rechtsgoed zien.
2. De interpretatieve functie
De functie die het rechtsgoed kan hebben bij de uitleg van een delictsomschrijving. Het rechtsgoed
kan hier ook een rol in spelen: wat betekent de delictsomschrijving precies? Hoe dient het uitgelegd te
worden? Rechtsgoedconforme interpretatie.
$. Simpel voorbeeld: art. 138 Sr, stelt huisvredebreuk strafbaar.
,Artikel 138 1. Hij die in de woning of het besloten lokaal of erf, bij een ander in gebruik,
wederrechtelijk binnendringt of, wederrechtelijk aldaar vertoevende, zich niet op de vordering van of
vanwege de rechthebbende aanstonds verwijdert, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.
Dit werd lang geleden ingezet bij krakers. De krakers konden moeilijk veroordeeld worden voor
huisvredebreuk. De rechter kwam doorgaans niet tot veroordeling in het geval van kraken. Dit ging
mis bij ‘bij een ander in gebruik’. Bij kraken werd het door niemand in gebruik genomen. Welke
betekenis moet er aan ‘bij een ander in gebruik’ worden gegeven? De eigenaar van de woning woont
zelf niet in het pand namelijk. Wat wil de wetgever met deze bepaling? Welk rechtsgoed wil hij
beschermen? De huisvrede; genieten van je woning als bewoner; dit speelt niet bij kraken, want dit
wordt door niemand bewoond. De rechter legde dit uit als ‘daadwerkelijk in gebruik’, dus
rechtsgoedconform. Nu art. 138a Sr:
Artikel 138a 1. Hij die in een woning of gebouw, waarvan het gebruik door de rechthebbende is
beëindigd, wederrechtelijk binnendringt of wederrechtelijk aldaar vertoeft, wordt, als schuldig aan
kraken, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie
$. De een zegt bij een ander in gebruik, de ander zegt waarvan het gebruik is beëindigd. 2 bepalingen
die nodeloos op elkaar aansluiten. De rechter stuurt bij de uitleg van een bestanddeel.
Rechtsgoedconforme interpretatie is eigenlijk een theologische interpretatiemethode (welk doel). Bij
art. 138 leidt dit tot een restrictief resultaat. Het kan er echter ook voorkomen dat er een ruime
interpretatie plaatsvindt.
$. Arrest Stiefkind
Vrouw heeft relatie met een man, zijn niet getrouwd en vrouw heeft al een kind. De man waarmee ze
niet is getrouwd en dus ook de vader niet is, pleegt ontucht met dat kind. Dit werd destijds vervolgd
als ontucht plegen met een stiefkind. Strafbaar gesteld in art. 249 Sr.
Artikel 249 1. Hij die ontucht pleegt met zijn minderjarig kind, stiefkind of pleegkind, zijn pupil, een
aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende
of ondergeschikte, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de
vierde categorie.
Hof: wel sprake van een stiefkind, ook al waren man en vrouw niet getrouwd. Hof deed een beroep
op de strekking, het rechtsgoed: dit was namelijk de bescherming van minderjarigen in
afhankelijkheidsrelaties bij zedendelicten. Hof zei dat er sprake was van een afhankelijkheidsrelatie.
Man en vrouw waren dan wel niet getrouwd, ook in deze consulatie zit het kind in een
afhankelijkheidssituatie en wordt het een stiefkind genoemd.
HR: Deze rechtsgoedconforme interpretatie vond het HR te ver gaan. Het is enkel een
interpretatiemethode, deze hoeft niet doorslaggevend te zijn. HR deed een beroep op de
wetsgeschiedenis. De wetgever heeft alleen gedacht aan de situatie dat man en vrouw getrouwd zijn,
dus geen sprake van een stiefkind.
‘’Bij de beantwoording van de vraag welke minderjarigen onder ‘stiefkind’ dienen te worden
begrepen, keuzes moeten worden gemaakt die de rechtsvormende taak van de rechter te buiten
gaan’. Als dit als stiefkind wordt benoemd, komen er meerdere vragen. De wetgever dient dit te
beantwoorden, niet de rechter.
$. Waar komt deze rechtsgoedconforme interpretatie nog meer van pas? Bij delicten met
‘wederrechtelijk’. Bijvoorbeeld Joyriding, art. 11 WVW. Vader heeft toestemming gegeven om het
kind in de auto te laten rijden. Valt dit onder art. 11? Wat wordt er beschermd? Het ongestoorde
,genot van je eigen voertuig. Dit is in deze zaak dan niet in het beding, als er toestemming wordt
gegeven. Altijd kijken naar achterliggende rechtsbelang. Het ligt niet voor de hand om daaronder te
laten vallen ‘niet zonder rijbewijs maar wel met toestemming’.
$. Bestanddelen als wederrechtelijkheid kun je interpreteren zoals je zelf wil, ruim of restrictief.
$. De bestanddelen van de delictsbeschrijvingen bieden de mogelijkheden om ruim of beperkt uit te
leggen. Niet altijd biedt de delictsbeschrijving die gelegenheid. Een voorbeeld daarvan is het delict
heling.
Artikel 416 1. Als schuldig aan opzetheling wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier
jaren of geldboete van de vijfde categorie:
a. hij die een goed verwerft, voorhanden heeft of overdraagt, dan wel een persoonlijk recht op of een
zakelijk recht ten aanzien van een goed vestigt of overdraagt, terwijl hij ten tijde van de verwerving of
het voorhanden krijgen van het goed dan wel het vestigen van het recht wist dat het een door een
ander begaan misdrijf verkregen goed betrof;
Kan je zowel de dief zijn als de heler? Als je naar 416 kijkt, denk je ja. Door misdrijf verkregen, ja,
want je hebt het zelf gedaan. Is het heling? Wat wil deze bepaling beschermen? Welk rechtsbelang?
Heling is een begunstigingsdelict. Met dit delict begunstig je dat andere mensen een delict plegen.
‘Zonder heler geen steler’. Een heler begunstigt dat andere mensen een delict plegen. Dit wil deze
bepaling tegengaan. Speelt het ook zo in deze casuspositie? Nee, want je bent zelf de dief. Alleen jij
begaat de diefstal. Het kan dan wel bewezen worden verklaard, maar het kan niet gekwalificeerd
worden als heling. ‘Het door ander begaan misdrijf verkregen’. Wel door misdrijf verkregen, maar
niet misdrijf door een ander vergaan. Dit is een voorbeeld waarbij het moeilijker is om in de
bestanddelen zelf de ruimte te creëren zodat de bepaling er wel onder zou vallen.
Deel 2
Er zijn ook gevallen waarbij delictsomschrijvingen helemaal niet de ruimte biedt voor interpretatie. Is
er dan een andere manier om aan strafbaarheid te ontkomen? Dan zitten we in de
strafuitsluitingsgronden.
$. Delicten maken een inbreuk op een rechtsgoed. Dit wil niet zeggen dat iedere gedraging die een
inbreuk maakt op een rechtsgoed, strafbaar is. Alleen bepaalde inbreuken zijn strafbaar. Niet
strafbaar is gesteld hij die een ander van het leven beroofd, maar hij die iemand opzettelijk van het
leven beroofd. De wetgever kan beperkende voorwaarden inbouwen.
Opzetdelicten, culpose delicten, delicten met geobjectiveerde gevolgen.
De beste manier om dit te doen is de subjectieve gesteldheid van de dader (de geestelijkheid). De
opzettelijke dood, dood door schuld. De dood kan ook een geobjectiveerd bestanddeel zijn
(mishandeling, dood als gevolg hebben). De dood hoeft dan niet voorzienbaar te zijn van geweest, de
dood is geobjectiveerd. Alleen een AVAS-verweer kan dan iemand helpen.
Art. 287 Sr: doodslag: hij die opzettelijk een ander van het leven beroofd. Opzetdelict.
Art. 307 Sr: dood door schuld: Hij aan wiens schuld de dood van een ander te wijten is. Culpoos
delict.
Art. 300 Sr: mishandeling: Indien het feit de dood ten gevolge heeft, wordt hij gestraft met
gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie. Delict met
geobjectiveerde gevolgen.
Gemeengevaarlijke delicten: delicten waarbij de gedraging een gevaar in het leven roept, die als het
ware onbeheersbaar is. Brandstichting (art. 157 Sr) bijvoorbeeld. Je kunt voor brandstichting zelfs
, levenslang krijgen. Hier hoeft de dader geen opzet te hebben op de dood, het is een geobjectiveerd
bestanddeel. Je moet wel opzet hebben op brandstichting. Bij moord moet je wel opzet hebben op
de dood zelf, bij brandstichting dus niet. Bij mishandeling is de strafmaat lichter, als brandstichting
verkeerd afloopt, dan hang je.
$. Door het variëren met de geestesgesteldheid (de opzet, culpa, objectiviteit) kan bescherming
verleend worden. Niet elke inbreuk op een rechtsgoed is strafbaar. Dit zie je niet alleen aan de
subjectieve kant, maar ook aan de objectieve kant. Welke gedraging is nou precies strafbaar gesteld?
Dit is het onderscheid tussen materiële en formele delicten.
Materieel delict: het veroorzaken van een gevolg is strafbaar gesteld. Wijze van veroorzaken is
irrelevant.
- Doodslag: van het leven beroven (hoe je iemand doodt, maakt niet uit. Opzettelijk doden is
strafbaar).
- Mishandeling: hoe je deze inbreuk veroorzaakt, als je iemand opzettelijk letsel toebrengt, valt het
onder mishandeling.
Formeel delict: een bepaalde gedraging, bepaalde wijze van inbreuk op rechtsgoed (in vorm van
krenking of gevaarzetting) is strafbaar gesteld. Een handeling wordt strafbaar gesteld.
- Diefstal: strafbaar is niet hij die een inbreuk maakt op het ongestoorde eigendomsrecht, strafbaar is
hij die enig goed wegneemt.
- Opruiing: hele specifieke gedraging wordt strafbaar gesteld: opruiing tegen het openbaar gezag.
$. Het is heel duidelijk wat strafbaar is gesteld. Nu is duidelijk aangegeven wat precies strafbaar is. Dit
is vanuit het legaliteitsoogpunt hebben de formele delicten een voordeel. Nadelen: probleem van
afbakening. Verschil tussen wegnemen van een goed en oplichting tot weggeven van een goed is
soms moeilijk. Is dit nou diefstal? Heb jij het weggenomen? Of heeft de ander het afgegeven en is het
oplichting? Dit soort problemen ontstaan door de precieze wetgeving. Dit kan afbakeningsproblemen
geven. Gevaar is ook dat er leemtes zijn. Door juist heel precies de gedragingen te omschrijvingen,
kan het zijn dat de wetgever iets mist wat er dus tussen in valt.
Er bestaan ook mengvormen van materiële en formele delicten. De wetgever speelt met
bestanddelen.
$. Een ander onderscheid.
Krenkingsdelicten: Een daadwerkelijke ‘krenking’ of aantasting is gesteld (doodslag, diefstal,
vernieling, belediging). Krenking dient bewezen te worden. Krenkingsdelicten kunnen formele
delicten (diefstal) dan wel materiële delicten (doodslag) zijn.
Gevaarzettingsdelicten: Strafbaarstelling van een gedraging, die ‘concreet’ een gevaar oplevert voor
een bepaald rechtsgoed. Gevaarzetting is bestanddeel en dient bewezen te worden. (Brandstichting).
Daartegenover staan abstracte gevaarzettingsdelicten: strafbaarstelling van een gedraging omdat
die in het algemeen gevaar kan opleveren. Of de gedraging i.c. gevaar veroorzaakt, is niet relevant en
hoeft niet bewezen te worden (meineed).
Vooral in de bijzondere wetgeving zie je veel abstracte gevaarzettingsdelicten.
Voorbeeld: Art. 8 WVW 1994: rijden onder invloed. Het gevaar hoeft niet in te treden, de gedraging is
strafbaar.
$. Hoe moet je nou beoordelen of er sprake is van een concreet gevaar? HR NJ 2009, 120 over art.
157 Sr (brandstichting).
Hof: Wanneer is gevaar te duchten? Er moet een levensgevaar te duchten zijn. Wanneer is dit nou