Taalontwikkeling leerdoelen
uitgewerkt
1. De student beschrijft de normale taalontwikkeling van 0-10 jaar en past
deze kennis toe in casuïstiek
2. De student beschrijft de normale meertalige ontwikkeling van 0-10 jaar
en past deze kennis toe in casuïstiek
3. De student legt uit welke factoren van invloed zijn op het verloop van de
taalontwikkeling
4. De student geeft ouders advies over voorlezen en taalstimulering
5. De student legt uit wat een taalontwikkelingsstoornis (TOS) is
6. De student hanteert bij het kiezen van een meetinstrument het
stappenplan van Beurskens
Verder zijn de communicatieve functies ook uitgewerkt.
, 1. De student beschrijft de normale taalontwikkeling van 0-10 jaar en past
deze kennis toe in casuïstiek
Pre-linguale fase
- 0-6 weken interesse in menselijke stem, huilen,
stemherkenning/klankdiscriminatie
- 6 weken – 4 maand joint attention, protoconversatie, vocaliseren, klinker- en
lettergreepperceptie
- 4-6 maand interactie met voorwerpen, protoconversatie, vocaal spel,
medeklinkerperceptie
- 8-12 maand dialogen, brabbelen (syllaben), intonatie, moedertaalfilter
Joint attention = ouder ziet waar baby naar kijkt en begint hierover te praten
Protoconversatie = een-op-een situaties waar de volwassene initieert. Bijv: kind kijkt naar
vader. Vader: ‘ja dat is papa, lieve papa he?’
Vocaliseren = spraakgeluiden produceren
Vroeg linguale fase
- 1;0-2;6 jaar
- Begint bij de productie van het eerste woord
- Overgang naar gebruik van betekenisvolle taal
- Protowoorden ‘brrr’ tegen alles wat rijdt
- Bij herkenbare woordvorm wordt over de éénwoordfase gesproken
o Poes, toe (stoel), mama, papa, to (auto) etc.
Eenwoordfase (1;0-1;6 jaar)
- Uitbreiden van woordenschat door actief benoemen
- Overextensie en onderextensie
- Mismatch (= foutief woordgebruik)
o M: wil jij dit bord of de rode?
K: rood
- paar dagen later -
M: wil jij deze puzzel?
K: nee, rood
o Het kind denkt dat rood iets in de trant van andere betekent.
Twee- en meerwoordfase (1;6-2;6 jaar)
- Start bij 50 woorden actief produceren
- Stereotype uitingen: nogakee nog een keer, manie mag niet
- Context nodig om uiting te begrijpen
, Differentiatiefase
- 2;6-5;0 jaar
- Fonologie:
o Moeilijkere klanken komen nog (/r/, /l/, /s/)
o Corrigeert fouten in spontane taal
- Semantiek:
o Woordgebruik/woordenschat groeit
o Gebruik van nieuwe woordklassen lidwoorden, bijwoorden etc.
o Kwalitatieve woordenschat groei:
Referentiële stadium (= woord-object)
Denotationele stadium (= woord concept)
Sense stadium (= actief semantisch netwerk)
o Neologismen (= zelf bedachte woorden)
Spiegelpapier i.p.v. zilverpapier
Manjuf i.p.v. meester
- Syntaxis:
o Zinslengte neemt toe en woordvolgorde veranderd
o Vraagzinnen, ontkennende zinnen, samengestelde zinnen
- Morfologie:
o Derivatiemorfologie = je vormt een nieuw woord door affix te plakken aan
een bestaand woord. Drinken drinkbaar, kietelen gekieteld
o Flexiemorfologie = je vormt met affixen verschillende varianten van een
woord (bijvoegelijk naamwoord, vervoegen van t.t. naar v.t.). Eten
gegeten, boom bomen
o Overregularisaties = kinderen gaan zelf aan de haal met regels (werkwoord
gebruik). Ik loopte, ik heb geslaapt, twee badden
- Pragmatiek:
o Meer context woordenschat, cognitie, activiteiten
o Communicatie heeft meer functie
- Stotterend spreken:
o Valse start = nadenken over woordkeuze tijdens spreken. Ik wil me.. me..
melluk
o Planningsprobleem = zinsconstructie starten. En die.. en die is niet goed
Voltooiingsfase
- 5;0-10;0 jaar
- Taal steeds meer gelijk aan die van een volwassene
- Schriftelijke taal gaat ook een rol spelen
- DAT = dagelijkse algemene taalvaardigheid (thuistaal)
o Geen grote woordenschat
o Concrete woorden
- CAT = cognitieve academische taalvaardigheid (schooltaal)
o Grote, uitgebreide woordenschat
o Abstracte en specifieke woorden