Bijeenkomst 4
Capita schadevergoedingsrecht
Taak 4 Het bouwvallige schuurtje
Veehouder Huigen heeft een bouwvallig schuurtje op zijn erf staan. Hij heeft al lange tijd het
voornemen om het te slopen, maar het is er nog niet van gekomen dat ook inderdaad te doen. Als er op
een dag een flinke wind opsteekt, stort het schuurtje volledig in. Janus Ruiters, die zich op het moment
in de buurt van het schuurtje bevindt om een daar gelegen hoop kuilvoer van een afdekkende zandlaag
te voorzien, wordt getroffen door een rondvliegend stuk golfplaat. Zijn linkeroog raakt zodanig
beschadigd dat een operatie noodzakelijk is. Het verblijf in het ziekenhuis duurt langer dan verwacht.
Janus blijkt namelijk een zeldzame bloedziekte te hebben die de operatie gecompliceerder (en
duurder) maakt en tot extra nazorg noopt. De lange duur van het herstel is voorts een gevolg van het
feit dat Janus een week na de operatie een enkelfractuur oploopt. Deze ontstaat wanneer hij door de
verpleegkundige, nog in zijn badjas, zittend op een stoel in de badkamer, wordt achtergelaten. De
verpleegkundige heeft hem uitdrukkelijk gewaarschuwd nog niet op eigen kracht op te staan, maar is
vervolgens weggeroepen. Janus wordt na een kwartier ongeduldig, staat op, maar verliest daarbij zijn
evenwicht en glijdt vervolgens uit op de (gladde) badkamervloer. Een val is nu onvermijdelijk
aangezien handvaten of hulpsteunen ontbreken. De verpleegkundige is enkele minuten later weer ter
plaatse en treft Janus nog op de vloer van de badkamer aan. Ook tijdens het maanden later
aangevangen schaderegelingstraject loopt niet alles op rolletjes.
Janus wordt geconfronteerd met een schaderegelaar die erg ingewikkeld doet: hij heeft het onder meer
over periodieke afwikkeling en afwikkeling in de vorm van een ‘som ineens’. Verder zeurt – althans in
Janus’ ogen - de man steeds over Janus’ beperkte kansen op de arbeidsmarkt gegeven zijn gebrekkige
opleiding en zijn bloedziekte. De relevantie van een en ander ontgaat Janus volkomen.
De causaliteitsvraag speelt zich af in twee verschillende fases.
1) De vestigingsfase: in de vestigingsfase wordt de vraag gesteld of er sprake is van
aansprakelijkheid. Deze vraag wordt beantwoord aan de hand van het CSQN-verband. Dit zie je in
twee gevallen:
- in art. 6:162 BW in het woordje ‘ dientengevolge’ en;
- In art. 6:74 BW (wanprestatie) in het woordje ‘schade die de schuldeiser daardoor lijdt’
De CSQN-vraag ziet op de vraag: als je de handeling weg dient, zou de schade dan zijn ontstaan?
2) De omvangsfase: in deze fase speelt de vraag: ‘ hoe ver reikt de aansprakelijkheid / wordt alles
vergoed?’ een rol. Tegenwoordig hebben we de leer naar redelijkheid. Hiervoor hadden we de
adequatieleer. Bij deze leer keek de hoge raad of de schade voorzienbaar was. Enkel wat
voorzienbaar was kon worden vergoed. Dus lag het in de redelijke lijn der verwachtingen? In 1970
heeft de Hoge Raad deze leer verhalen en is het de leer naar redelijkheid geïntroduceerd.
N.B.: Verwar de toerekening in dit verband niet meer de voorwaarde van art. 6:162 BW.
Wat is tegenwoordig het schema wat de rechtspraak volgt?
In 1981 heeft Brunner zijn deelregels voor het eerst opgeschreven. Hij had uit de rechtspraak van de
HR tot dan toe een aantal causaliteitsregels gehaald. Die deelregels van Brunner zijn heel bekend
geworden. De deelregels van Brunner zijn:
1. Naarmate het gevolg naar ervaringsregels waarschijnlijker is, is de toerekening eerder
gerechtvaardigd.
2. Naarmate het gevolg minder verwijderd is van de onrechtmatige daad, is toerekening eerder
gerechtvaardigd;
3. Bij schending van verkeers- en veiligheidsnormen die met het oog op de voorkoming van
ongevallen zijn opgesteld, is een ruime toerekening van dood- en letselschade
gerechtvaardigd;
4. Naarmate schuld aan de schadeveroorzakend gebeuren groter is, is een ruimere toerekening
gerechtvaardigd;
1
, 5. Schade door dood of verwoning wordt eerder toegerekend dan zaakschade, zaakschade eerder
dan schade die bestaat in extra kosten en uitgaven en schade door vermogensverlies eerder dan
derving van winst;
6. Bij schade toegebracht tijdens bedrijfsuitoefening is toerekening wellicht eerder
gerechtvaardigd dan wanneer de aansprakelijke persoon een beroepsoefenaar of een particulier
is.
Bij verkeers- en veiligheidsnormen wordt er eerder toegerekend dan bij zorgvuldigheid. De verkeers-
en veiligheidsnormen strekken ter bescherming van een bepaald gevaar. Strekking is om een
ongevallen te voorkomen. Brunner zegt ook: hoe groter de schuld, hoe eerder ruime toerekening
gerechtvaardigd is. N.B.: Het is niet meer zo dat bij risico-aansprakelijkheid nooit meer toerekening
plaatsvindt. Verder is de aard van de schade van belang en zal zaakschade eerder toegerekend dan
zuiver vermogensschade.
Vervolgens krijg je de eenvoudige beslisschema van Hartlief:
Met name de aard van de aansprakelijkheid is belangrijk. Hiermee wordt de schending van de
verkeers- en veiligheidsnormen bedoeld.
Volgens Hartlief dien je de volgende stappen te nemen:
1) Is het concrete gevolg voorzienbaar?
Zo ja, dan vindt alleen op die grond toerekening plaats. Zo nee, dan is het uitgangspunt geen
toerekening, tenzij er een goede grond is om wel toe te rekenen. Je ziet hier de adequatieleer terug
komen. Je ziet dat de voorzienbaarheid nog steeds de eerst stap is. Het is echter niet de enige stap. Als
er geen voorzienbaarheid is, betekent het niet dat er geen toerekening is. Dit was bij adequatieleer
wel zo.
2) Ruime toerekening? Ruime toerekening is toerekening van gevolgen die abnormaal zijn, dus anders
dan de voorzienbare gevolgen. Alles wat niet in de normale lijn der verwachtingen ligt is abnormaal.
Wanneer is er sprake van een goede grond? De nadere rechtvaardiging kan gevonden worden in:
- aard van aansprakelijkheid
- Aard van schade
- Hoge mate van schuld
De arresten van letselschade gaan over ruime toerekening. Er is een goede grond om wel toe te
rekenen. Het is een van de volgende gronden of een combinatie ervan.
- Aard van aansprakelijk: contractueel of buiten contractueel / schending van de verkeers-
veiligheidsnormen / risicoaansprakelijkheid of schuldaansprakelijkheid. De verkeers-
veiligheidsnormen zijn het belangrijkst.
- Aard van de schade: letsel schade wordt eerder toegerekend dan zaakschade en zaakschade wordt
eerder toegerekend dan zuiver vermogensschade. Maar dit betekent niet dat zuiver
vermogensschade nooit ruim wordt toegerekend.
Arrest Gasbuis: het ging hier over zuiver vermogensschade. Er waren hierbij meerdere gedupeerde.
Je hebt de eigenaar van de leiding, maar ook de afnemers van hetgeen wat uit de leidingen komt. I.c.
was iemand afhankelijk van de toestroom van aardgas en raakt gedupeerd. Hier werd ruime
toerekening aangenomen, ondanks dat er sprake was van zuiver vermogensschade.
- Mate van schuld: opzettelijk gedrag wordt eerder toegerekend dan normale schuld. Een voorbeeld
is het arrest waarin de politieagent opzettelijk meerdere slagen op het hoofd van Henderson geeft.
OPLOSSING CASUS:
EERSTE ONGEVAL:
Voor het eerste ongeval is Huigen mogelijk aansprakelijk op grond van art. 6:174 en misschien art.
7:658 BW en art. 6:162 BW. Dat er sprake is van een gebrekkig schuurtje, betekent dat je je schuldig
maakt aan gevaarzetting.
2
, TWEEDE ONGEVAL:
- Verpleegster is aansprakelijk op grond van art. 6:162 BW. Art. 6:162 is een voorwaarde voor art.
6:170 BW. Daarnaast moet er sprake zijn van een functioneel verband + kans op ongeval moet door
haar werkzaamheden zijn vergroot. Dit is een risico aansprakelijkheid.
- Dan is er nog een mogelijke grondslag voor het ziekenhuis. Je kunt het opsplitsen in primair
gebrekkig opslag ex. Art. 6:174, omdat de badkamer niet veilig was. En subsidiair onrechtmatige
gevaarzetting. Je kan ook nog aanvoeren dat er sprake is van wanprestatie door het ziekenhuis,
aangezien zij niet een veilige situatie hebben gecreëerd.
Het leerstuk van toerekening naar redelijkheid is interessant voor Huigen. Je moet namelijk kijken
hoever zijn aansprakelijkheid reikt. Als je alleen naar het CSQN-verband kijkt, dan is het destraseus.
Zonder het eerste ongeval was het allemaal niet gebeurd. Voor Huigen is het van belang om te kijken
hoe ver het door gaat. Voor de verpleegster juist niet. Voor hun staat per definitie vast dat hun
aansprakelijkheid niet verder gaat dan de enkel breuk. Voor Huigen kan alles wat er gebeurd
consequenties hebben.
We kijken voor hem naar leerstuk van art. 6:98 BW. Als Jansen alles betaald, dan kan hij regres
nemen. Hier zijn art. 6:102 jo. 6:10 van belang. Op grond van art. 6:101 heb je de
billijkheidscorrectie.
We gaan naar alle arresten kijken.
NIET LETSELSCHADE ARRESTEN:
1) HR 01-07-1977, NJ 1978/84 (Gasbuis): Dit arrest gaat over kabel- en leiding schade. Het is een
arrest uit 1977, er was destijds al afstand gedaan van de adequatieleer maar voorzienbaarheid is
nog steeds van belang. Daarnaast zijn ook andere factoren van belang (zie schema). Eerste
deelregel van Brunner is van belang volgens de Hoge Raad. Voorzienbaarheid —> toerekening
werd ruim. Je kan ruime toerekening hebben bij zuiver vermogensschade.
FEITEN VAN DE CASUS: Je had van Hees, hij was een werkgever. Hij had een graafmachine die
werd bemand door Hermes (zijn werknemer). Er werd schade toegebracht aan een gasbuis die o.a.
gas transporteerde. Van Esbeek (bedrijf) kreeg 7 uur lang geen stroom. Ze beweerde
stagnatieschade te hebben geleden. Ze wilden het terug vorderen van Hees (de werkgever). Er was
dus schade toegebracht aan een gasbuis en de eigenaar daarvan was Intergas. Intergas claimde
geen schade. Het was juist de afnemer van de gas die stagnatieschade claimde. Opmerkelijk was
dat het dus niet om eerste graad schade ging, maar tweedegraadschade. De afnemers van gas /
elektriciteit / water wilden schade. De vraag was hoe ver je moet gaan. Is interessant vanuit
oogpunt van causaliteit. Het ging hier nog steeds om de causaliteitsvraag, omdat het ging over de
factor was het voorzienbaar. Tweedegraadsschade is volgens de Hoge Raad redelijkerwijs
voorzienbaar. Daarom werd de schade toegerekend aan van Hees.
Hoe zit het met opvolgende schakels?
Het kan heel ver doorgaan. Je moet denken aan derde / vierde graadsschade (afnemers van
afnemers). Het is geen vraag meer van causaliteit, maar een vraag in de vestigingsfase waarin
relativiteit belangrijk wordt. Hier heeft de HR geen antwoord op gegeven.
Volgens mij werd het volgende gezegd: het zou raar zijn als je in deze fase nog zou afvragen of de
afnemers van afnemers schade kunnen krijgen. Dit moet je in een eerdere fase vaststellen.
- HR 13-06-1975, NJ 1975/509 (Amercentrale) en brand in Friesland-arrest: Het ging
hier om risico aansprakelijkheid, namelijk opstal. Hier was nog het artikel van het oude BW van
toepassing. I.c. was er sprake van verontreiniging door het lekken van olie uit een olietank. Wat zei
de HR hierover? Het was een typisch gevolg, maar ze zeiden dat in het algemeen toerekening bij
3