AFP Periode 2: Ademhaling, afweer en
hormonen.
Hoofddoelen:
1. Beschrijft het ademhalingsstelsel en verklaart verwante pathologieën.
2. Beschrijft het hormoonstelsel en verklaart verwante pathologieën.
3. Beschrijft de huid en verklaart verwante pathologieën.
4. Beschrijft het afweersysteem en verklaart verwante pathologieën.
5. Hanteert betrouwbare bronnen om een onderbouwd verpleegplan te maken.
Lessen:
- Les 1: Functies en opbouw ademhalingsstelsel.
- Les 2: Ademhalingsfysiologie.
- Les 3: Regeling van de ademhaling.
- Les 4: Pathologie van het ademhalingsstelsel.
- Les 5: COPD.
- Les 6: Anatomie/fysiologie de basis voor pathologie.
- Les 7: Hormoonstelsel.
- Les 8: Hormoonstelsel vervolg.
- Les 9: Diabetes Mellitus.
- Les 10: Pathologie schildklier en bijnier.
- Les 11: De huidlaag.
- Les 12: Huidproblematieken.
- Les 13: Afweer en immuniteit.
- Les 14: Allergie, anafylaxie en sepsis.
,Les 1: Functies en opbouw ademhalingsstelsel:
Leerdoelen:
1. Benoemt de functies van het ademhalingsstelsel.
2. Beschrijft de anatomie van de gehele luchtweg en maakt daarbij tevens gebruik van de
Latijnse namen.
3. Onderscheidt de belangrijkste functies van het ademhalingsstelsel en verklaart hoe de
oppervlakten voor gaswisseling tegen cel resten, ziekteverwekkers en andere gevaren
worden beschermd.
4. Somt de structuren op die de lucht naar de longen voeren en hun functies.
5. Beschrijft de functionele anatomie van de alveoli en de uitwendige anatomie van de longen.
1. Benoemd de functies van het ademhalingsstelsel.
Het ademhalingsstelsel bestaat uit structuren die zijn betrokken bij de fysieke verplaatsing van lucht
in en uit de longen en bij de gaswisseling. Het ademhaling stelsel heeft 5 basale functies:
- Het vormt een groot oppervlak voor de gaswisseling tussen de lucht en het bloed.
- Het verplaatsen van lucht van en naar het gaswisselingsoppervlak in de longen.
- Bescherming van de alveolaire oppervlakken tegen uitdroging en temperatuurveranderingen
en verdediging tegen binnendringende ziekteverwekkers.
- De vorming van geluiden waardoor spraak, zang en andere vormen van communicatie
mogelijk zijn.
- De reukzin bevorderen door d reukcellen in de neusholten.
2. Beschrijft de anatomie van de gehele luchtweg en maakt daarbij
tevens gebruik van de Latijnse namen.
3. Onderscheidt de belangrijkste functies van het ademhalingsstelsel en
verklaart hoe de oppervlakten voor gaswisseling tegen cel resten,
ziekteverwekkers en andere gevaren worden beschermd.
- De neus.
- De farynx: De keelholte.
- De larynx: Het strottenhoofd.
- De trachea: De luchtpijp.
- De bronchiën.
- De bronchiolen: Doorgangen.
- Alveoli: De longblaasjes; uitwisselingsoppervlakten.
De luchtwegen:
De buizen waardoor lucht van en naar de uitwisselingsoppervlakken van de longen wordt vervoerd.
De luchtwegen kunnen worden onderverdeeld:
- Geleiding van lucht: Begint bij de ingang van de neusholte en loopt door de farynx, de larynx,
de trachea, de bronchiën en de grotere bronchiolen.
- Gaswisseling: Bestaat uit de kleinste en kwetsbaarste bronchiolen en de alveoli in de longen.
,De luchtwegen brengen de lucht niet alleen naar de longen, maar filtreren, verwarmen en
bevochtigen de lucht ook. Daardoor worden de alveoli tegen cel resten, ziekteverwekkers en extreme
uitwendige omstandigheden beschermd. Tegen de tijd dat de ingeademde lucht de alveoli bereikt,
zijn de vreemdste deeltjes en ziekte verwekkers verwijderd en zijn de vochtigheid en de temperatuur
van de lucht binnen de acceptabele grenzen gebracht.
Respiratoire slijmvlies:
Het respiratoire slijmvlies bekleedt de buizen van het ademhalingsstelsel. Een slijmvlies is een
dekweefsel met slijmcellen. Het respiratoire slijmvlies bestaat uit het respiratoir epitheel: Dit is een
cilinderepitheel met trilharen dat veel slijmcellen bevat en een ondergelegen losmazig bindweefsel
(de lamina propria) dat slijmklieren bevat die hun klierproduct afgeven op het oppervlak van het
dekweefsel. De uitwisselingsoppervlakken van het ademhalingsstelsel kunnen ernstig beschadigd
raken als de ingeademde lucht is vervuild met cel resten of ziekteverwekkers. Een dergelijke
vervulling wordt voorkomen door de slijmcellen en de slijmklieren die een slijmlaag vormen op de
aan lucht blootgestelde plaatsen. Deze slijmlaag strekt zich uit vanaf de neusholte tot aan de bronchi.
Trilharen vegen dat slijm, gevangen cel resten en micro-organismen in de richting van farynx, waar ze
kunnen worden doorgeslikt en worden blootgesteld aan de zuren en de enzymen van de maag.
De neus:
De lucht komt binnen via de gepaarde uitwendige neusopeningen (neusgaten/nares), die in de
neusholte uitmonden. Het vestibulom nasi is de ruimte die door de flexibele weefsels van de neus
wordt omsloten. Hier steken ruwe haren (vibrissae) door de neusgaten naar buiten; deze
beschermen de neusholte tegen grote deeltjes die met de lucht meekomen zoals zand en stof. De
maxilla (kraakbeen), os nasale (neusbeen), os frontale (voorhoofdsbeen), os ethmoidale (zeefbeen)
en os sphenoidale (wiggenbeen) vormen de laterale en bovenste wanden van de neusholte. Het
neustussenschot verdeelt de neusholte in een linker- en rechterhelft. Het voorste gedeelte van het
neustussenschot bestaat uit hyalien kraakbeen. Het benige, achterste gedeelte van het tussenschot
bestaat uit gedeelten van het vomer (ploegschaarbeen) en het os ethmoidale. Een benig hard
gehemelte, dat uit het gehemeltebeen, en het kraakbeen bestaat, vormt de bodem van de neusholte
en scheidt de mondholte van de neusholte. Een vlezig zacht gehemelte loopt achter het harde
gehemelte door en vormt de bodem van de nasofarynx. De neusholte mondt bij de inwendige
neusopening in de nasofarynx uit. De bovenste, middelste en onderste neusschelp (conchea) loopt
vanuit de zijwanden van de neusholte in de richting van het neustussenschot (septum nasale) door.
Vanuit het vestibulum nasi stroomt de lucht naar de inwendige neusopeningen meestal door smalle
groeven tussen de aangrenzende neusschelpen. Hierdoor wervelt de lucht net als water in een
stroomversnelling, waardoor kleine deeltjes in de lucht in contact komen met het slijm op de
bekleding van de neusholte. Deze turbulenties bevorderen niet alleen de filtratie van de stof- en
andere deeltjes, maar hierdoor heeft de binnenkomende lucht ook extra tijd om te worden
verwarmd en bevochtigd. De neusholte en een groot deel van de overige luchtwegen zijn met een
beschermend slijmvlies (respiratoire mucosa). Dit slijmvlies bestaat uit het respiratoire epitheel, een
cilinderepitheel met trilhalen dat veel bekercellen bevat en uit onderliggende laag van los
bindweefsel (de lamina propria) dat slijmklieren bevat. De ademhalingsoppervlakken van de
neusholte worden eveneens door slijm gespoeld dat in de neusbijholten (sinus paranasales of
paranasale sinussen) worden gevormd (de holten in het os frontale, het os sphenoidale, het os
ethmoidale en de maxilla) en door traanvocht dat door de traanbuis wordt afgevoerd. Wanneer in de
, ingeademde lucht giftige dampen, grote hoeveelheden stof en vuil, allergenen of ziekteverwekkers
aanwezig zijn, wordt meestal meer slijm geproduceerd, waardoor een loopneus ontstaat.
De farynx:
De farynx maakt zowel deel uit van het spijsverteringsstelsel als van het ademhalingsstelsel. Deze
holte loopt vanaf de inwendige neusopeningen naar de toegang tot de larynx en de oesofagus
(slokdarm) en bestaat uit 3 onderdelen: De nasofarynx, de orofarynx en de laryngofarynx.
- De nasofaryynx is via de inwendige neusopening met de neusholte verbonden en loopt door
tot de achterste rand van het zachte gehemelte. Op de achterste wand van de nasofarynx,
die met trilhaarepitheel is bekleed, bevinden zich aan weerszijden een keelamandel en de
doorgang naar de buis van Eustachius.
- De orofarynx loopt vanaf het zachte gehemelte naar de basis van de tong op het niveau van
het os hyoideum. In de laterale wanden van e orofarynx liggen de gehemelteamandellen.
- De smalle laryngofarynx loopt tussen het niveau van het os hyoideum en de toegang tot de
oesofagus. Stoffen die het spijsverteringskanaal binnengaan, passeren door de orofarynx en
de laryngofarynx. Deze onderdelen zijn bekleed met een gelaagd plaveiselepitheel dat
bestand is tegen mechanische slijtage, agressieve stoffen en binnendringende
ziekteverwekkers.
De larynx:
ingeademde lucht verlaat de farynx en komt de larynx binnen via een smalle opening die de glottis
(stemspleet) wordt genoemd. De larynx bestaat uit negen kraakbeendelen die door banden,
skeletspieren of beide op hun plaats worden gehouden. De drie grootste kraakbeendelen zijn:
- Het schoenlepelvormige strottenklepje (epiglottis) steekt boven de stemspleet uit. Tijdens
het slikken komt de larynx omhoog en vouwt het elastische strottenklepje zich naar achteren
over de stemspleet, waardoor wordt voorkomen dat vloeistof of vast voedsel in de
luchtwegen terechtkomen.
- Het gebogen cartilago thyroidea (schildkraakbeen) vormt een groot deel van de voorste en
laterale oppervlakken van de larynx. Een opvallende rand op het voorste oppervlak van dit
kraakbeen vormt de ‘adamsappel’.
- Het cartilago cricoïdea (ringvormig kraakbeen) ondersteund de larynx aan de achterkant. Het
beschermt de stemspleet en de toegang tot de trachea en biedt plaats voor de aanhechting
voor belangrijke spieren en banden van de larynx.
De larynx bevat ook 3 paren kleinere kraakbeenstukken: cartilago arytenoïdea, cartilago corniculata
en cartilago cuneiformis, die door het ringvormig kraakbeen worden ondersteund. 2 paren banden,
ingesloten door dekweefselplooien, lopen over de larynx tussen het schildkraakbeen; door deze
kleinere kraakbeenstukken wordt de stemspleet aanzienlijk verkleind. De banden van het bovenste
paar, de zogenoemde valse stembanden, zijn betrekkelijk stug. Ze helpen voorkomen dat vreemde
voorwerpen de glottis binnenkomen en beschermen een tweetal kwetsbare banden. Deze banden,
de ware stembanden, liggen hieronder en bevatten elastische ligamenten die van het
schildkraakbeen naar het cartilago arytenoidea open. De ware stembanden zijn betrokken bij het
voortbrengen van geluid. Voedsel of vloeistoffen die met de stembanden in aanraking komen,
brengen de hoestreflux op gang. Tijdens het hoesten blijft de glottis gesloten, terwijl de spieren van
borst en buik zich samentrekken, waar door de longen worden samengedrukt. Als de glottis ineens