Stuvia Blok 1 – Kinder- en Jeugdpsychopathologie
GGZ2021- ALLE TAKEN (1-12)
TAAK 1 – MIEKE (VERSTANDELIJKE BEPERKING)
1. BESCHRIJF HET KLINISCH BEELD BIJ VERSTANDELIJKE BEPERKING. AAN WELKE CRITERIA (DSM-
5 KERNKENMERKEN) MOET WORDEN VOLDAAN?
Verstandelijke beperking = een neurologische stoornis waarbij verschillende
symptomen, die in de ontwikkelingsperiode beginnen, afwijking veroorzaken in het
sociaal, persoonlijk, academisch of beroepsmatig functioneren.
Een verstandelijke beperking (verstandelijke ontwikkelingsstoornis of intellectual
disorder) wordt gekenmerkt door globale deficiënties in de intellectuele functies (zoals
redeneren, problemen oplossen, plannen, abstract denken, oordelen, schools leren
door ervaringen) en deficiënties in het adaptieve functioneren, met als gevolg dat de
betrokkene niet kan voldoen aan de ontwikkelings- en sociaal-culturele standaarden
van persoonlijke zelfstandigheid en verantwoordelijkheid.
a) Deficiënties in de intellectuele functies, zoals redeneren, problemen oplossen,
plannen, abstract denken, oordelen en leren door ervaringen. Dit moet bevestigd
worden door zowel een klinische beoordeling als een individuele intelligentietest.
b) Deficiënties in het adaptieve functioneren die ertoe leiden dat de betrokkene
niet kan voldoen aan de ontwikkelings- en sociaal-culturele standaarden van
persoonlijke zelfstandigheid en sociale verantwoordelijkheid. Deze kunnen
aspecten van het dagelijks leven beperken, zoals communicatie, deelname aan
het sociale leven, schools of beroepsmatig functioneren en persoonlijke
zelfstandigheid.
c) Deficiënties in verstandelijke functies en het aanpassingsvermogen beginnen
gedurende de ontwikkelingsperiode.
De hoofdkenmerken van de verstandelijke beperking betreffen deficiënties in de
intellectuele functies en beperkingen in het dagelijkse aanpassingsvermogen,
vergeleken met leeftijdsgenoten van hetzelfde geslacht en dezelfde sociaal-culturele
achtergrond. Het begint in de ontwikkelingsleeftijd. Classificatie gebaseerd op klinische
beoordeling en tests van verstandelijke en adaptieve functies.
DSM-V onderscheidt drie domeinen van elkaar:
1. Conceptuele domein: betreft onder andere competenties op het gebied van
geheugen, taal, lezen, schrijven, rekenkundig redeneren, probleem oplossen en
beoordelen.
2. Sociale domein: betreft het besef van de gedachten: gevoelens en ervaringen
van anderen (empathie), interpersoonlijke communicatieve vaardigheden en
sociaal oordeelsvermogen.
1
, 3. Praktische domein: omvat leervermogen en zelfmanagement in verschillende
levenssituaties, waaronder zelfverzorging, verantwoordelijkheden van een baan,
zelfmanagement van gedrag en plannen van taken.
à Bij een verstandelijke beperking (ID) moet er sprake zijn van beperkingen in zowel
verstandelijk- als adaptief functioneren, in verschillende domeinen.
Aan criterium B wordt voldaan als minstens één domein van het adaptieve functioneren
(conceptueel, sociaal of praktisch) zo sterk verzwakt is dat er voortdurend
ondersteuning nodig is.
Kinderen met intellectual disorder volgen
dezelfde ontwikkelingsfasen als normale
kinderen. Echter, hun doelen en motivatie
worden langzaamaan minder door gevoelens
van frustratie, die leiden tot de verwachting
te falen.
Verstandelijke beperking – DSM-V
Een verstandelijke beperking is een stoornis waarbij tijdens de ontwikkelingsperiode
intellectuele en adaptieve tekortkomingen zijn in conceptuele, sociale en praktische
domeinen. Aan de volgende drie criteria moet worden voldaan:
o Tekorten in intellectuele functies, zoals redeneren, probleemoplossing,
plannen, abstract denken, oordelen, academisch leren en leren door
ervaring. Dit moet bevestigd zijn door klinische beoordeling en
geïndividualiseerde, gestandaardiseerde intelligentietesten.
o Tekorten in adaptief functioneren die resulteren in het niet voldoen aan
ontwikkelings- en sociaal culturele normen voor persoonlijke
onafhankelijkheid en sociale verantwoordelijkheid. Zonder lopende
ondersteuning zullen de adaptieve tekorten het functioneren in één of
meer dagelijkse activiteiten beperken. Zoals communicatie, sociale
participatie en zelfstandig leven in meerdere omgeving zoals thuis,
school, werk en gemeenschap.
o Begin van intellectuele en adaptieve tekorten tijdens de
ontwikkelingsperiode (voor 18 jaar).
2
,Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in mild, moderate, severe en profound.
- Mild = 85%. Deze mensen kunnen vrij zelfstandig leven.
- Moderate = 9%. Deze mensen kunnen zich aanpassen aan de samenleving
waarin zij leven, maar kunnen zich niet hoog opleiden en kunnen onder
supervisie ongeschoold of heel laaggeschoold werk doen.
- Severe = 4%. Deze mensen hebben vaak gezondheidsproblemen en kunnen pas
rond 9 jaar de basis zelfzorg uitvoeren, kunnen pas rond hun 12e levensjaar 2 of 3
woords- zinnen zeggen en kunnen vaak tijdens het volwassen leven alleen
makkelijke taken uitvoeren waarbij veel supervisie is.
- Profound = 2%. Deze mensen hebben ook lichamelijke problemen. Als zij 4 jaar
oud zijn reageren zij als een 1-jarige.
2. BESTUDEER DE VERSCHILLENDE TERMEN EN CLASSIFICATIES (NIVEAUS VAN ERNST) DIE
WORDEN GEBRUIKT MET BETREKKING TOT VERSTANDELIJKE BEPERKING EN WAAROP DEZE
GEBASEERD ZIJN.
Similar sequence hypothese: kinderen met of zonder verstandelijke beperking
passeren dezelfde stadia van cognitieve ontwikkeling in dezelfde volgorde, ze
verschillen alleen van het aantal en het hoogste level van ontwikkeling.
Similar structure hypothese: kinderen met een verstandelijke beperking hebben
hetzelfde gedrag en dezelfde onderliggende processen als kinderen met een gewone
ontwikkeling op hetzelfde niveau, alleen op een andere leeftijd. Het gaat dus over
dezelfde mentale leeftijd in plaats van dezelfde ‘echte’ leeftijd.
Bron: Mash & Wolfe (2017).
Afwijkingen in het denken:
Aandacht voor relevantie cues – kinderen met ID kunnen niet discriminerend leren
en kunnen geen aandacht geven aan relevante cues.
- Aandacht à kinderen met ID hebben problemen om hun aandacht te houden op
iets en reageren trager.
- Geheugen à kinderen met ID kunnen niet uit zichzelf strategieën uitvoeren zoals
herhaling, mediatie en clusteren.
Gradaties van verstandelijke beperking worden bepaald aan de hand van beoordeling
van het adaptief functioneren.
o Lichte vorm van verstandelijke beperking – IQ 55-70 (85%)
o Conceptuele domein; bij kinderen in de voorschoolse leeftijd is er
mogelijk geen sprake van duidelijke conceptuele verschillen. Bij
schoolgaande kinderen en volwassenen is sprake van problemen met
lezen, schrijven, rekenen, klokkijken of geldbeheer. Bij volwassenen is er
een beperking in abstract denken en executieve functies (plannen,
strategieën kiezen).
3
, o Sociale domein; de betrokkene gedraagt zich onvolwassen in sociale
interacties. Communicatie en taalgebruik zijn concreter of minder
volwassen van aard. Er kan sprake zijn van problemen met reguleren van
emoties en gedrag. Het sociale oordeelsvermogen is niet volgroeid, de
betrokkene kan lichtgelovig zijn.
o Praktische domein; de betrokkene functioneert mogelijk op een voor de
leeftijd passende wijze wat betreft persoonlijke verzorging. Wel heeft hij of
zij meer ondersteuning nodig bij complexe dagelijkse taken als
boodschappen doen, vervoer, huishouden organiseren, verzorgen van
kinderen en eten bereiden.
o Matige vorm van verstandelijke beperking – IQ 40-54 (10%)
o Conceptuele domein; ontwikkeling van conceptuele vaardigheden blijft
duidelijk achter. Taal en voorschoolse vaardigheden ontwikkelen zich
langzaam, en bij schoolgaande kinderen ontwikkelen lezen, schrijven,
rekenen en klokkijken zich minder goed. Ontwikkeling van schoolse
vaardigheden bij volwassen is meestal van basaal niveau.
o Sociale domein; de betrokkene verschilt duidelijk van leeftijdsgenoten in
sociaal en communicatief gedrag. De gesproken taal is vaak minder
complex. De betrokkene is in staat om sociale relaties aan te gaan, maar
is niet altijd in staat om sociale signalen op te merken of te interpreteren.
Op het gebied van werk is vaak aanzienlijke sociale en communicatieve
ondersteuning nodig.
o Praktische domein; de betrokkene kan voorzien in persoonlijke
behoeften van eten, aankleden, stoelgang en hygiëne, maar heeft
daarvoor een lange leerperiode en geheugensteuntjes nodig. Zelfstandig
functioneren kan mogelijk zijn. Kern; vooral langere leerperioden en
ondersteuning nodig.
o Ernstige vorm van verstandelijke beperking – IQ 25-39 (4%)
o Conceptuele domein; het vermogen om conceptuele vaardigheden te
verwerven is beperkt. De betrokkene begrijpt te weinig van geschreven
taal, getallen en tijd. Verzorgers geven gedurende het leven uitgebreide
ondersteuning.
o Sociale domein; de gesproken taal is beperkt. Het spreken kan beperkt
blijven tot zinnen bestaande uit één woord. Taal wordt meer gebruikt voor
sociale communicatie dan voor uitgebreide uiteenzettingen.
o Praktische domein; de betrokkene heeft ondersteuning nodig voor alle
dagelijkse activiteiten, waaronder maaltijden, aankleden, wassen en
stoelgang. Bij een aanzienlijke minderheid is er sprake van slecht
aangepast gedrag, waaronder zelfbeschadiging.
à Andere ziektes erbij kunnen krijgen zoals ademhalings- en hartproblemen.
o Zeer ernstige vorm van verstandelijke beperking – IQ beneden 25 (1%)
o Conceptuele domein; conceptuele vaardigheden hebben betrekking op
de fysieke wereld en niet op symbolische processen. De betrokkene kan
voorwerpen gebruiken voor zelfzorg, werk en vrijetijdsactiviteiten.
4