Eenheden
- Wie/wat ga je met elkaar vergelijken?
vaak het onderwerp
waar wil je iets over zeggen?
Variabelen
- Wat ga je meten?
- Hetgeen waarop je eenheden gaat vergelijken
Setting(s)
- Waar, plaats
- Wanneer, tijd
Probleembeschrijving
- Wat is het probleem?
- aanleiding
- mogelijke oorzaken
- mogelijke gevolgen als het probleem niet wordt opgelost
- Wanneer is het probleem ontstaan?
- Waarom moet het probleem opgelost worden?
- Wie heeft het probleem?
- Waar moet het probleem opgelost worden?
- Welke oplossingen worden door het bedrijf overwogen?
Onderzoeksdoelstelling
- De (1) naam van het bedrijf, (of de opdrachtgever) en (2) de deadline wordt genoemd.
- Bevat (3) een op te leveren product (adviesrapport, marketingplan, facilitair plan,
marketingplan, marketingcommunicatieplan, verkoopplan, etc.).
- De (4) huidige en (5) gewenste situaties zijn benoemd.
- Er is een duidelijke link met de probleemstelling.
Centrale onderzoeksvraag
- Bestaat uit eenheden, één of meer varaibelen en een setting
- Is een open vraag (geen ja/nee-vraag)
- Is concreet en specifiek (voorkom een te brede vraag)
- Is neutraal geformuleerd
,Mda HC week 3
Conceptualiseren
- Een concept is een onduidelijke of een vage eenheid, variabele, of setting.
- Conceptualiseren is het proces waarbij onduidelijke of vage eenheden, variabelen of settings
specifiek gedefinieerd worden.
- Hierin maak je als onderzoeker keuzes en deze hebben een grote invloed op de uitkomsten
van je onderzoek.
Definiëren van concepten
- Het is belangrijk dat je heldere definities geeft van de concepten in je onderzoek
-> als je het niet duidelijk/specifiek hebt wat je precies gaat onderzoeken ontstaan er fouten
- Daarmee geef je aan wat jij wel, en daarmee ook wat jij niet meeneemt in je onderzoek.
-> afbakening onderzoek!
- Duidelijke definities voorkomen misverstanden
Hoe kom je tot definities van concepten?
- Literatuuronderzoek: boeken, artikelen, eerdere onderzoeken
- Zelf bedenken? Nee, altijd onderbouwen! Er is genoeg geschreven over ‘elk’ onderwerp
Meetniveaus van variabelen
Meetniveaus zijn van belang omdat die bepalen wat in de analysefase de statistische mogelijkheden
zijn (blz. 294 boek);
- Nominaal
= categorische variabelen waarbij de antwoordmogelijkheden (attributen) geen logische
ordening hebben.
- Ordinaal
= categorische variabele met meer dan twee antwoordmogelijkheden.
- Interval
= kwantitatieve variabelen: wel vanzelfsprekende rangschikking tussen de mogelijke
antwoorden.
0-punt is geen absoluut 0-punt, waarde attributen kan ook negatief zijn, denk aan
temperatuur. Wordt niet tot nauwelijks toegepast.
- Ratio
= kwantitatieve variabelen: wel vanzelfsprekende rangschikking tussen de attributen.
0-punt is absoluut 0-punt.
Afstand tussen de attributen is bekend.
, Week 4
Selecte steekproeftrekking (= niet alle elementen hebben dezelfde kans om in de steekproef te
komen)
Sneeuwbalsteekproef: respondenten zorgen weer voor nieuwe respondenten die ook aan de
onderzoek criteria voldoen ( komt voor bij kleine doelgroepen)
Quota-steekproef: Populatie indelen in groepen op basis van kenmerken. Uit elke groep wordt een
van te voren aantal personen (quota) geïnterviewd. De quota is van tevoren bepaald.
Gelegenheidssteekproef: Bij het selecteren van de respondenten wordt die groep geselecteerd die
eenvoudig te vinden is ( bijvoorbeeld eerstejaarsstudenten CE)
A-selecte steekproeftrekking (= alle elementen hebben dezelfde kans om in de steekproef te komen)
Op kans gebaseerde steekproefmethoden
- ‘enkelvoudig’ aselecte steekproef: Eenheden in de populatie krijgen een nummer
toegewezen, onderzoeker bepaalt steekproefomvang, een computer genereert een tabel
met een aantal random nummers die in de steekproef komen, dit is als het ware ‘knikkers uit
de pot halen’
- Systematische steekproef: Stappenplan; Eenheden in de populatie krijgen een nummer
toegewezen, onderzoeker bepaalt steekproefomvang, een computer genereert een
begingetal, vervolgens wordt elke 5e/10e/20e (afhankelijk van steekproefomvang en
steekproefkader) respondent opgenomen in de steekproef
- gestratificeerde steekproef: Populatie wordt opgedeeld in subpopulaties op basis van een
variabele (bijvoorbeeld leeftijd), deze subpopulaties noemen we strata (laagjes), vervolgens
worden uit de subpopulaties naar rato random eenheden getrokken, gevolg: een
representatieve steekproef naar leeftijd
- clustersteekproef: Eenheden worden op basis van een variabele naar rato in groepen
ingedeeld. (de groepen bestaan (soms) al), deze groepen hebben de omvang van de
steekproef, uit alle groepen wordt at random een groep geselecteerd om de sample te
bepalen, deze steekproeftrekking is mogelijk wanneer alle benodigde eigenschappen
aanwezig zijn in één groep
Onderzoek eisen
- validiteit: meet je wat je wilt meten? (steekproef, een groep met bepaalde eigenschappen?)
- Representativiteit: correct afspiegeling populatie (verdeling belangrijke kenmerken
steekproef)
- Betrouwbaarheid: herhaling van het onderzoek onder dezelfde omstandigheden geeft
dezelfde uitkomsten (verschillende onderzoekers zelfde wijze beoordelen)
opgaven week 4 – steekproeftrekking
1. select, gelegenheid
2. a-select, systematisch
3. select, gelegenheid
4. a-select, cluster
5. select, quota
6. a-select, cluster
7. a-select, gestatificeerd