Het Nederlandse recht, een Maastrichtse inleiding.
H1.
De wet is iets wat je niet kunt zien. Het zit niet zo simpel dat alles zomaar in een wetboek is op te
zoeken. Voor recht zijn altijd andere mensen nodig. Recht bestaat uit een geheel van regels die in
taal kunnen worden uitgedrukt.
Recht bestaat in eerste plaats uit rechtsregels. Verbinden voorwaarden met gevolgen. Woorden als
‘in beginsel’ worden vaak gebruikt. Dit betekent niet meer dan dat het soms ook wel eens anders kan
zijn, maar meestal niet. Als een recht een gevolg geeft aan een voorwaarde, kan er een andere wet
zijn die er weer net een andere draai aan geeft. De regel is de belangrijkste vorm van het recht, deze
werkt beduidend beter dan bijvoorbeeld een bevel.
Regels maken het leven voorspelbaar. Als er aan een voorwaarde wordt voldaan, weet iedereen
precies wat het gevolg is. Deze voorspelbaarheid wordt rechtszekerheid genoemd. Het recht bestaat
al lang en is gedeeltelijk lang geleden geschreven, daarom zijn sommige formuleringen moeilijker te
lezen. Om het recht echt te begrijpen zal men het nodige moeten hebben geleerd.
Materiële regels: regels die gaan over de inhoud. (de wat-regels)
Formele regels: regels die gaan over de procedure (de hoe-regels)
Een procesrechtelijke regel is een procedure bij de rechter (formele regel). Het procesrecht is dus
onderdeel van het formele recht. Vragen zoals ‘welke strafmaat moet aan strafbare feiten worden
verbonden’ bevindt zich op het vierlandenpunt tussen recht, politiek, moraal en ethiek.
Juristen die zich “processualist” noemen, bewaken de formele regels (procedures) en zijn ervan
overtuigd dat als de procedures fair zijn en worden nageleefd, het materiële recht ook aan die eisen
zal voldoen.
Dan heb je nog de “positivisten”, deze beschrijven het recht altijd zo objectief mogelijk. De naam
suggereert misschien dat zij altijd positief zijn en vertrouwen hebben in de toekomst, maar dat klopt
niet. De naam duidt op de term ‘het positieve recht’ en daarmee wordt het geldende recht bedoeld.
Als zij kritiek hebben, is het altijd formele kritiek, niet materieel. Aan het begin van de rechtenstudie
hanteert men vaak deze laatste vorm. Je moet er alleen voor waken dat het recht deugt omdat het is
zoals het is. Als je volgens de wet handelt, betekent dat niet perse dat je correct handelt.
Erkende rechtsbronnen zijn:
- Regels van wetgevers (erkende regelgevers)
- Internationale verdragen
- Rechterlijke uitspraken
- De gewoonte
- Het ongeschreven recht (bijv. maatstaven van redelijkheid en billijkheid)
Wat recht is, is gebaseerd op concrete afspraken.
Elk rechtsstelsel heeft zijn eigen wetgevers, deze zijn bevoegd om rechtsregels te maken. Het
staatshoofd, parlement, ministers en de regering hebben allemaal een eigen regelgevende
bevoegdheid. Er zijn dus veel rechtsregelgevers.
In Nederland hebben regering en de Staten-Generaal hoogste gezag. Deze twee samen worden vaak
de ‘formele wetgever’ genoemd. In Nederland zijn alleen wetten die tot stand komen in
,samenwerking tussen regering en parlement als resultaat van de door de Grondwet voorgeschreven
wetgevingsprocedure wetten in formele zin. Een wet in formele zin duidt op regels met een
bijzondere status.
Met wetten in materiële zin wordt bedoeld dat een regeling naar haar inhoud een ‘wet’ is, namelijk
een algemeen verbindend voorschrift. Iets wat zich slechts tot enkel persoon / enkele personen richt,
is dus geen wet in materiële zin.
Algemene regel, zoals huur stopt na eindigen van huurovereenkomst is duidelijk een wet materiële
zin. De meeste wetten in formele zin zijn daarmee ook wetten in materiële zin, maar het omgekeerde
is zeker niet het geval. Een verordening van minister is doorgaans een wet in materiële zin, maar
omdat die verordening niet afkomstig is van formele wetgever, is er geen sprake van een wet in
formele zin.
Richtlijnen EU, niet alleen geldig binnen Nederlandse rechtsorde, maar hebben zelfs voorrang op het
Nederlandse recht.
Supranationaal recht / supranationale beslissingen: beslissingen van dat recht en die organen
hebben gelding, zelfs zonder dat het eigen rechtsstelsel met die specifieke beslissingen of die
specifieke rechtsregels heeft ingestemd.
Afspraken tussen staten worden verdragen genoemd (vroeger ook wel traktaten). Sommige van deze
regels worden erkend als rechtsregels (eenieder moet er dan rechten aan kunnen ontlenen),
waarmee verdragen de tweede rechtsbron vormen. Een verdrag tussen NL en BE bijvoorbeeld waarin
staat dat Nederland verplicht is om de schelde uit te graven, is geen rechtsregel, want burgers
kunnen er geen recht aan ontlenen.
In een rechtsstelsel moet ook een vorm van rechtspraak zijn. Een onafhankelijke derde partij die een
bindende uitspraak doet. Als men het niet eens wordt zal de rechter de desbetreffende wet of regel
opnieuw moeten formuleren of duidelijk maken hoe de rechtsregel moet worden gelezen. Ook kan
het zijn dat de rechter zelf een regel zal moeten opstellen, omdat er nog geen regel bestaat die het
probleem beschrijft. Als deze regels niet zouden worden erkend, zou de rechtspraak geen zin
hebben. Het zijn dus ook rechtsregels. Dit betekend echter niet dat deze regels altijd gevolgd moeten
worden, het komt namelijk ook voor dat een rechter zich vergist of dat twee rechters elkaar
tegenspreken. Ook bij rechters is er vaak sprake van een hiërarchie, dus hoe hoger de rechter, hoe
meer haar uitspraken ondersteuning kunnen bieden voor een stelling over de inhoud van het recht.
Bij het aanhalen van een rechterlijke uitspraak moet worden verwezen met de aanduiding van de
instantie, de datum en zelfs de vindplaats.
Ook aan de gewoonte kunnen rechtsregels worden ontleend, deze zijn wel van minder belang dan de
andere regels. Er is hiervoor een constante gedragslijn nodig en deze moet worden gevolgd omdat
men vindt dat er een verplichting toe bestaat. In Nederlandse rechtstelsel krijgt de gewoonte slechts
ruimte, wanneer andere regels die ruimte geven. De gewoonte is een ongeschreven recht.
Een rechtstelsel kan ook erkennen dat er rechtsregels staan die niet in geschreven bronnen te
vinden zijn. Bij de gewoonte is dit al in zekere zin het geval, maar bij gewoonte kan op zijn minst nog
worden vastgesteld door naar bestendige gedragslijnen te kijken. Bij ongeschreven regels zal men
moeten afleiden uit ‘wat men vindt’ dat de regels inhouden. Deze vind je vooral in de omgang tussen
burgers onderling en ook hier moet de wet weer ruimte geven aan de regels van ongeschreven recht.
Dit ongeschreven recht staat nooit los van wat er in het geschreven recht en de rechtspraak te
,vinden is. In de rechtspraak worden de regels van het ongeschreven recht geconcretiseerd, zodat ze
iets minder vaag zijn.
Teksten die over het recht zijn en worden geschreven kunnen niet tot rechtsbronnen worden
gerekend. Deze secundaire bronnen kunnen wel een goede aanvulling zijn op de primaire bronnen,
maar mogen dus niet als bron worden gebruikt. Soft law zijn regels die niet in de wet zijn opgenomen
omdat er geen verplichting bestaat om deze te gebruiken. In de praktijk kunnen dit wel belangrijke
regels zijn.
Common law: recht dat gedeeld wordt door hele mensheid. In landen die de common law hanteren
is de rechtspraak de primaire rechtsbron. Als een rechter hier eenmaal een uitspraak heeft gedaan,
dienen andere rechters hier respect voor te hebben en deze te hanteren. De eerdere uitspraken
(precedenten) schrijven rechters dus voor hoe zij in een nieuwe zaak moeten beslissen. Wanneer
oude regel leidt tot ongewenst resultaat, mag er alleen worden afgeweken als de nieuwe casus op
essentiële punten verschilt van de oude.
Civil law: codificatie staat voorop. Recht moet worden vastgelegd in wetboeken. (codificatie: het bij
elkaar brengen en vastleggen van regels die er in zekere zin al zijn.) in civil law landen staat de wet
voorop. Rechters moeten zich steeds op de wet oriënteren.
1. De rechtbank (laagste rechter in rangorde)
2. Het hof (hogere rechter in rangorde)
3. De hoge raad (nog hoger in rangorde)
Vaak komen er regelconflicten voor (twee regels die elkaar tegenspreken), veel van deze
regelconflicten zijn al voorzien door de wetgever. De wetgever geeft da zelf aan welke wet er
voorgaat.
Vuistregels:
De hogere regel gaat voor de lagere.
De nieuwere regel gaat voor de oudere.
De bijzondere wet gaat voor de algemene. (er is een regeling naast de algemene regeling
voor bijzondere gevallen.)
Een rechtssubject is een drager van rechten, bevoegdheden en plichten. Rechtssubjecten
onderverdeeld in twee groepen:
Natuurlijke personen (mensen van vlees en bloed. Ongeacht huidskleur leeftijd etc.)
Rechtspersonen (organisatorische verbanden waarvan een regeling bepaalt dat aan dat
verband rechtspersoonlijkheid toekomt. Voorbeelden zijn de staat, gemeenten en
verenigingen)
Subjectief recht: “de verkoper heeft recht op de koopprijs.”
Objectief recht: “iedereen wordt geacht het recht te kennen.”
In het recht is vaak sprake van de als…dan… structuur, maar de uitspraak ‘als je van de trap valt, dan
ben je snel beneden.’ Is geen rechtsregel. Het verschil tussen een normale regel en een rechtsregel is
te vinden in het dan gedeelte. Bij gewone regels bevat het dan-gedeelte een feitelijk gevolg en bij
rechtsregels gaat het om een rechtsgevolg.
, Intreden van een wet kan direct en indirect. Een vorm van een directe wet is ‘iedereen heeft recht
op een gelijke behandeling’. Een vorm van een indirecte wet is ‘als aan de voorwaarden voor het
vaderschap is voldaan, wordt iemand aangemerkt als vader’.
Het bereiken van 16-jarige leeftijd is een rechtsfeit, omdat je dan de bevoegdheid krijgt een geldig
testament te maken. (feit waaraan het recht een rechtsgevolg verbindt).
Rechtshandeling is een handeling waaraan het recht het door de betrokkene(n) geoogde
rechtsgevolg verbindt. (blz. 22) iemand wil dus zelf dat het gevolg verbonden wordt aan de
handeling.
Verplichtingen worden in het recht aangeduid als verbintenissen. Door verbintenis wordt iemand
verbonden tot een bepaalde prestatie. (geven, doen of nalaten). Debiteur is betalende en crediteur
in ontvangende. De crediteur staat aan de actieve zijde, want hij moet zorgen dat hij het geld van de
debiteur (passieve kant) ontvangt. Actief en passief staan hier niet voor wie iets moet, maar voor wie
iets kan claimen.
Rechtsvordering: als crediteur geld niet ontvangt kan hij de rechter vragen om een rechtsvordering.
Een verbintenis zonder rechtsvordering wordt een natuurlijke verbintenis genoemd.
Rechtshandelingen (overeenkomsten, beslissingen van de overheid etc.) kunnen in sommige gevallen
vernietigbaar zijn. Als een rechtshandeling is geannuleerd, betekent dat dat deze nooit heeft bestaan
voor het recht. Als een rechtshandeling nietig is, is het er nog erger mee gesteld dan bij
vernietigbaarheid. Een nietige rechtshandeling heeft in zijn geheel nooit bestaan, ook niet tijdelijk.
Daarnaast is er nog een andere manier om van rechtsgevolgen af te komen, namelijk ontbinding. Dit
is alleen mogelijk bij overeenkomsten. Ontbinding houdt in dat de overeenkomst ophoudt te gelden.
Hier zitten natuurlijk wel voorwaarden aan vast. Alles wat er al ter uitvoering van de overeenkomst is
gepresteerd, moet ongedaan worden gemaakt. Ontbinding heeft dus geen terugwerkende kracht.
Wanneer er een regelgeving is die in strijd is met een hogere regeling spreekt men niet van
vernietigbaarheid, maar van onverbindendheid. Ook dit heeft een terugwerkende kracht en kan dus
ingrijpende gevolgen hebben voor wat er in het verleden is gebeurt. Uitoefenen van een recht is vaak
alleen mogelijk als het vóór een bepaalde tijd gebeurt. Een dergelijk tijdsverloop wordt termijn
genoemd.
Twee soorten termijnen:
Verjaringstermijn er moet een beroep op worden gedaan door de belanghebbende
partij na vervallen bestaat recht nog wel, maar kan het niet meer in
rechte gelden worden gemaakt.
Vervaltermijn deze moeten door de rechter ambtshalve worden toegepast.
vervaltermijnen doen rechten onherroepelijk vervallen. (volledig
verloren gegaan)
door stuiting van een verjaringstermijn begint de termijn weer opnieuw te lopen. Als recht op
uitbetaling na 6 maanden verjaart, bestaat recht op uitbetaling nog wel, maar kan daarvoor niet
meer naar de rechter gestapt worden. Het is een natuurlijke verbintenis geworden.
Als overschrijding van een wet geen gevolgen heeft, wordt dat ook wel een ‘termijn van orde’
genoemd.
Proportionaliteit: hier is aan voldaan als het bewuste handelen in redelijke verhouding staat tot het
te bereiken doel.