Psychologie 1: H.1 + H.2
Psychologie = het verschijnsel mens waarover veel vragen zijn:
- wie ben ik? Wie is de mens? Anderen?
- Lichaam? Geest?
- Verschil tussen mens en dier?
- Ontwikkeling en leren?
- Emoties en persoonlijkheid?
- Hoe omgaan met anderen?
Als psycholoog gebruik je psychologische kennis om problemen op te lossen: anderen te helpen, te
adviseren, leer- en opvoedingsproblemen op te lossen, stoornissen etc.
Een psycholoog in het algemeen: bestudeert het menselijke gedrag in al zijn vormen. En dat
bestuderen doet men door wetenschap: het vergaren van kennis en het uitzoeken van dingen.
Psycho = ziel, bewustzijn, geest, ‘’mind’’
Logie = woorden, kunde, kennis, wetenschap
Psychologie is niet alleen ‘’common sense’’, het is juist onderzoek doen, bestuderen, want het is niet
altijd wat het lijkt te zijn.
De wetenschap van menselijk gedrag en geest:
1. Gedrag: observeerbare handelingen
2. Geest: gedachten, gevoelens, waarneming, dromen, motieven, subjectieve ervaringen etc.
(= individueel)
3. Wetenschap: objectieve manier van vragen (over gedrag en gedachten) beantwoorden via
waarneembare feiten.
vragen over mentaal functioneren (filosofie)
de theorieën/proceduren om vragen te stellen en te beantwoorden (natuurwetenschap)
het is een product van de geschiedenis (filosofie)
Voor het ontstaan van de officieele psychologie:
- Filosofie
- Fysiologie
- Evolutietheorie
3 grond ideeën:
1. Gedrag heeft een fysieke basis
Vanuit Filosofie:
Ontstaan van het dualisme: geest en lichaam verbonden maar ook aparte eenheden.
Dit ontstond vanuit de middeleeuwen waar de ziel als onsterfelijk werd beschouwd en de geest het
product was van de ziel. De ziel was supernatuurlijk en werkte volgense de vrije eigen wil. Geest
mocht daarom niet onderzocht worden: zware straffen!
Descartes
Zorgde voor een verschuiving van dat dualisme.
, - Dieren hebben geen ziel, maar wel gedrag.
- Lichaam is dus bepalend voor veel gedrag
gedrag gevolg van reflex: stimulie vs. Respons = mechanisch
zintuigen, spieren, zenuwen: reflexen
zenuwen brengen zintuigelijke info door fysieke invloeden naar de hersenen, dan gaat de
mens erover nadenken = de ziel, fysieke functie van ziel.
- Denken is dus een unieke menselijke eigenschap: de functie van de ziel.
Hobbes
Redeneerde vanuit het materialsme.
- Geest is een product van de hersenen, betekenisloos.
- Ziel is niet betrokken bij het menselijke gedrag.
- Lichamelijke processen zijn natuurlijk/empirisch, dus geheel wetenschappelijk
onderzoekbaar. = mechanisch
Vanuit Fysiologie:
- Behaviorisme:
Het centrale zenuwstelsel en reflexen: al het menselijk gedrag is gebaseerd op die reflexen
(reflexologie = stimuli op de omgeving).
- Cognitieve Psychologie:
Het localiseren van functies: specifieke structuren in de hersenen controleren specifieke mentale
processen en gedrag.
Relatie tussen gedachten en hersenen is de matieriele basis voor mentale processen.
2. Ervaring speelt een grote rol.
Vanuit filosofie:
- Empirisme (Locke):
> Kennis en intellect is niet aangeboren maar verworven.
> Zintuigelijke ervaringen produceren ideeën: gedachten zijn reacties op de ervaringen.
Gedachten staan dus in directe relatie met de omgeving.
> Elementaire ideeën vormen samen complexe gedrachten
Law of association: 2 gebeurtenissen gebeuren tegelijk of vlak na elkaar en die worden geassocieerd
met elkaar en gaan één begrip vormen. (bv. appel) = fundamenteel principe voor leren en
herinneren.
- Nativisme
> Elementaire ideeën zijn aangeboren: kennis is ook aangeboren.
> De basis van kennis en karakters is gelijks aan de menselijke ziel en geest = dus aangeboren.
> Om iets te leren moet je eigenlijk daar de eigenschappen al voor hebben, het moet al in je zitten.
Kant:
- A priori kennis: aangeboren, zit al in de hersenen.
- A posteriori kennis: vanuit de ervaring met de omgeving.
a priori a posteriori
,Empirisme vs. Nativisme
Als kennis is aangeboren wat is dan de rol van het onderwijs?
Wat bepaalt onze vermogens? Genen of ervaring?
Nature vs. Nurture!
3. De rol van de evolutie
Charles Darwin
Theorie van de natuurlijke selectie.
- Fysieke kenmerken en gedragspatronen veranderen.
- Kenmerken en gedragspatronen die nuttig zijn voor overleving en reproductie worden
doorgegeven. (functionalisme)
- Mensen zijn deel van de natuur: wetenschap gebruiken om te onderzoeken.
Resultaat: Basis voor de (moderne) psychologie:
> Filosofie levert vragen
> Darwin’s theorie moedigt wetenschappelijk onderzoek aan
> 19e eeuwse fysiologie reikt werkwijze aan: experimenten
Begin van de psychologie: 1879
Wilhelm Wundt: grondlegger van de psychologie, het onderscheidt zich van de filosofie.
- Hij schreef eerste handboek voor psychologie
- Labaratorium technieken om menselijke geest te bestuderen
- Structuralisme: de atomen van de geest identificeren
> elementaire zintuigelijke en waarnemingsprocessen
> uitgedrukt in reactietijd
> complexe mentale processen duren langer
De moderne psychologie zoekt naar verschillende typen verklaringen, oorzaken voor gedrag of
mentale processen. Dit kan op verschillende perspectieven:
1. Biologisch:
- Neutraal: vanuit hersenen, gebaseerd op het zenuwstelsel
Behavioral Neuroscience
- Genetisch: vanuit aanleg, erfelijk, maakt je uniek
Behavioral Genetics
- Evolutie: vanuit natuurlijke selectie, uitleggen menselijke karakters tov voorouders
Evolutionary psychology
2. Ervaring, kennis en ontwikkeling:
- Leren: voorafgaande ervaringen, gedrag is te veranderen door leren
Learning Psychology
- Cognitief: kennis en overtuigingen, bewust of onbewust, wat is de grondslag van gedrag?
Cognitieve psychologie
- Sociaal: invloed van andere mensen, we willen geaccepteerd worden
Social psychologie
- Cultureel: hele cultuur waarin men leeft
Cultural psychology
,- Ontwikkeling: leeftijdsgerateerd
development psychology
Methoden van onderzoek:
Psychologie wetenschap vragen onderzoek methode
Het belang van de methode is feiten zo zuiver mogelijk laten spreken.
Feit = observatie, objectief
Theorie = idee, legt feiten uit en maakt voorspellingen
Hypothese = de voorspelling over nieuwe feiten vanuit de theorie
Feit Theorie Hypothese Feit Theorie Hypothese .... = onderzoekscyclus
Binnen de onderzoekscyclus is er sprake van:
1. Sceptisme: niet zomaar alles klakkeloos overnemen, altijd het tegendeel proberen te geven.
2. Nauwkeurig observeren onder gecontroleerde omstandigheden: essentieel.
3. Verwachtingen van observeerders: beinvloeden het onderzoek nadeling, bewust of onbewust.
2 manieren van onderzoek:
Experimenteel Beschrijvend
- labaratorium:niet natuurlijk - Veld-situatie, natuurlijk
- Observatie: onderzoeker - Self-report: proefpersoon
- Antwoord = zeer waarschijnlijk - Meer vragen dan antwoorden,
geen duidelijke verklaring
Elementen van onderzoek:
1. Design:
- Experimenteel:
> Isoleren van de variabelen
> Afhankelijke verklaren op basis van de onafhankelijke.
Afhankelijke = meting van het gedrag
Onafhankelijke = variable die vanuit de hypothese de meting beinvloed.
> Toont causaliteit
- Correlationeel:
> Verband/relatie tussen 2 variablen
> Observationeel, geen manipulatie
> Geen causaliteit
- Beschrijven:
> Waarde op 1 variabelen
> Geen causaliteit
> Objectief
2. Setting:
- Veld (correlationeel/beschrijvend)
- Labaratorium (experimenteel)
, 3. Data verzamelen:
- Observatie:
> naturalistisch: van een afstand, zonder manipulatie
> testen: opzettelijke problemen, taken, situaties geven
- Self-report
Statistiek
1. Beschrijvende statistiek = overzicht van data, samenvatten
2. Inferentieële statistiek = conclusies trekken uit data (kans)
Binnen onderzoek:
1. Ruis (error)
- Random variabiliteit: veranderlijkheid, veel willekeurigheid = te grote verschillen.
2. Systematische fouten (bias)
- In steekproef: resultaten niet generaliseerbaar
Vertekening in de populatie, de selectie van de proefpersonen klopt niet.
- In meting: conclusies onzinnig
Verkeerde variable gekozen om te meten.
- Bij onderzoeker/onderzochtte: effect niet echt
Oplossing: (double)blind onderzoek.
Ethische overwegingen:
1. Privacy
2. Nadelige effecten
3. Misleiding
4. Nadelige effecten voor dieren
Ethische dilemma’s: goed communiceren met de proefpersonen waar ze aan beginnen.