Inhoud:
Hoofdstuk Titel bladzijde
H1. Positie van de DSM: heden en verleden p. 3
H2. Principes van de psychiatrische diagnostiek p. 5
H3. Principes van behandeling in de GGZ p. 7
H4. Mijn ervaring met the making of de DSM-5 p. 10
H5. De DSM-gestuurde explosie aan zorgconsumptie in NL p. 13
H6. Na de marktwerking: DSM-gewijs snoeien van de GGZ p. 16
H7. DSM-isatie van de GGZ p. 21
H8. Het web van belangen rond de DSM-5 p. 23
H9. DSM en onderzoek: wetenschap of waan van de dag? P. 25
H10. Deconstructie van DSM-diagnosen tot menselijke variatie p. 29
H11. De diagnose van de vragende wijs p. 33
H12. Vraag 1: wat is er met je gebeurd? p. 35
H13. Vraag 2: wat is je kwetsbaarheid en je weerbaarheid? p. 36
H14. Vraag 3: waar wil je naar toe? p. 38
H15. Vraag 4: wat heb je nodig? p. 38
1
, H1: Positie van de DSM: heden en verleden
Wat is DSM-5?
De afkorting DSM-5 staat voor de vijfde editie van de Diagnostic and Statistical Manual
of Mental Disorders, waarin alle mogelijke diagnosen staan die psychiaters gebruiken in
de praktijk van alledag. Achter de diagnose zitten de uitgebreide registratiesystemen
van ziekenhuizen, zorgverzekeraars en overheden, die op basis van deze DSM-diagnose
allerlei beleids- en controleprocessen beheren. In Nederland en België wordt vooral de
DSM-5 gebruikt, maar veel andere landen, waaronder Engeland en Frankrijk, gebruiken
het minder invloedrijke zusje: de ICD-10, een alternatief diagnostisch systeem dat net
als de DSM-5 labels uitreikt aan patiënten en hun familieleden, en waarvan binnenkort
de elfde editie uitkomt. Beide systemen komen echter op hetzelfde neer: een bonte
verzameling van categoriale diagnosen die voortdurend worden bijgesteld en die worden
uitgedeeld aan telkens nieuwe generaties patiënten.
De geschiedenis
In de jaren zestig kwam tijdens een grootschalig trans-Atlantisch diagnostisch
onderzoek, het US-UK Diagnostic Project, naar voren dat gangbare diagnosen in de
psychiatrische traditie van de UK in vergelijking met de psychiatrische traditie van de VS
niet naar dezelfde beelden verwezen. Belangrijke conceptuele diagnostische verschillen
bleken niet alleen te bestaan tussen landen maar ook tussen verschillende centra in
eenzelfde land. Toen deze verschillen steeds zichtbaarder werden en men zich zorgen
begon te maken over de objectiviteit van de psychiatrische diagnostiek ontstond er
behoefte aan standaardisatie van de psychiatrische diagnosen, nationaal en
internationaal. Het idee was dat er duidelijke criteria moesten komen voor elke stoornis
in de psychiatrie, zodat alle hulpverleners op dezelfde diagnose uit zouden komen.
Het gedachtengoed waarop de DSM-I en DSM-II waren gestoeld was nogal anders dan
van de volgende DSM-versies: de basis van de DSM-II was de psychoanalyse. Ook sterk
was het belang dat de psychoanalyse, in overeenstemming met moderne
wetenschappelijke bevindingen, hechtte aan de vroege jeugd. De psychoanalyse was
niet gestoeld op empirische data en werd ook niet aan wetenschappelijke criteria
getoetst. De praktijk van de psychoanalyse in dek klassieke vorm kan ontaarden in het
overhalen van de patiënt om de onbewezen antropologie van de therapeut te omarmen.
En ondanks het feit dat in het traditionele psychoanalytische kader diagnosen vooral als
reacties op de omgeving werden geformuleerd, ging het bij de therapie niet primair om
daadwerkelijke verbetering in het dagelijks functioneren van de patiënten in hun
leefomgeving. De essentie lag in het langzaam bewerken van patiënten zodat ze zich
gingen voegen naar het psychoanalytisch mensbeeld van de therapeut. Het succes van
de psychoanalyse blijkt niet zozeer gebaseerd op de specifieke methode, maar op het
feit dat sommige therapeuten andere mensen goed aanvoelen op basis van natuurlijke
empathie en respect, en dat werkt goed bij psychisch lijden.
In de jaren 60 en 70 werd, in plaats van naar onbewuste zielenleven, naar hersenscans
en hersenweefsels gekeken, en er werd een ziek brein gezien. De toen-moderne
wetenschap dicteert dat de mens en zijn geest gereduceerd kunnen worden tot zijn
brein. Deze reductie hoeft, net zoals bij de psychoanalyse, niet wetenschappelijk te
worden getoetst. De volgende logische gedachtesprong is dan al snel: de patiënt is zijn
zieke brein.
Gegeven de behoefte aan standaardisatie van diagnosen ging men op zoek naar exact
geformuleerde criteria voor elke stoornis, die verschillen in diagnostiek binnen en tussen
2
,landen zouden moeten doen verdampen. De DSM-II was daarom anders: een bundeling
van zo exact mogelijke criteria voor iedere stoornis in de vorm van een algoritme. Er
waren nu allemaal patiënten met dezelfde DSM-diagnose, maar ze zijn wel allemaal
verschillend. Weg met de psychoanalyse, weg met het uitgangspunt van stoornis als
reactie op omgeving, weg met de aandacht voor onderliggende oorzaken. Het aantal
stoornissen nam explosief toe en de criteria werden verruimd, vooral in de DSM-IV.
De DSM-IV (1993), DSM-IV-TR (2000) en de DSM-V (2013) zijn eigenlijk niet meer dan
verbijzonderingen van de algoritmen van de derde versie. Ondanks het grote aantal
geïdentificeerde stoornissen bleek de realiteit van de klinische praktijk zich namelijk niet
goed met de nieuwe systematiek te verstaan. Aan de ene kant bleken de meeste
patiënten in meer dan één diagnostische groep onder te brengen, aan de andere kant
bleek zelfs de best passende diagnose de lading van het klinisch beeld zelden goed te
dekken. In een poging om hier iets aan te doen, werden de criteria voor de verschillende
stoornissen daarom steeds preciezer en scherper geformuleerd. Ook werden er steeds
meer zogenaamde subtypen beschreven van al bestaande stoornissen, in de hoop dat er
voor elke patiënt een goede match zou zijn in het diagnostisch systeem.
De tragiek was dat men voorbijging aan het belangrijke feit dat de DSM-III in de praktijk
het tijdperk inluidde van een nieuw en allesbehalve a-theoretisch perspectief van de
psychopathologie. In navolging hiervan begonnen de gebruikers van de DSM het geloof
aan te hangen dat de DSM-labels verwijzen naar ‘natuurlijke typen’, echte ziekten, zoals
tuberculose. Maar tuberculose is een duidelijke ziekte-entiteit, een ziekte die als
‘natuurlijk type’ bestaat; depressie is dat gewoon niet.
DSM-5 nu: waarom iedereen er over praat
Eigenlijk zolang de moderne psychiatrie bestaat, meer dan 100 jaar dus, is er al sprake
van een verhit debat over de waarde en de betekenis van de diagnostiek. Medische
ziekten zijn alleen zichtbaar en te begrijpen voor artsen, maar hoe anders is dat in de
psychiatrie. Klachten als somberheid, angst en wantrouwen zijn niemand vreemd, heeft
iedereen wel eens in meerdere of mindere mate beleefd, individueel of in interactie met
andere mensen. Iedereen is dus expert op het gebied van de psychiatrie, wat een
belangrijk verschil inhoudt met de somatische geneeskunde.
Een andere reden voor de DSM-5 als gangbaar gespreksonderwerp is de twijfelachtige
kwaliteit van het in de DSM gehanteerde categoriseringssysteem. Een diagnose kan een
gevoel van duidelijkheid en begrijpelijkheid geven. Vroeger of later ontstaat echter bij
veel mensen een ongemakkelijk gevoel. Dit moment kan komen als de ene hulpverlener
zegt dat het diagnose A is, een ander komt met diagnose B, en weer een ander met
diagnose C en D. ongemakkelijk is het ook als de opgeplakte diagnose bij een volgende
versie van de DSM ineens verdwenen is. Of als blijkt dat het hersenverhaal onder de
DSM-diagnose eigenlijk helemaal niet gebaseerd is op harde wetenschap. Hier ligt de
crux van het probleem van de DSM-diagnostiek: de identiteit van de mensen wordt
gevoed door hun ervaringen, maar de psychiatrische diagnostiek probeert het te
reduceren tot een label en – impliciet – een abstract en onbewezen breinprobleem.
Het ongemak dat de psychiatrische diagnostiek toch al teweeg kan brengen, als affront
op de identiteit, wordt uitvergroot door recente ontwikkelingen in de gezondheidszorg.
De grenswaarden voor criteria van ziekten zijn de laatste decennia voortdurend
bijgesteld naar beneden. De bijstelling van grenzen naar beneden hebben nut, omdat ui
onderzoek is gebleken dat hoe vroeger je begint in het proces van een dreigende ziekte
met behandelen, des te beter het resultaat is voor de persoon op lange termijn. Het
verschuiven van deze grenzen in de medische wereld is geruisloos gebeurd. Hoewel de
diagnostische criteria voor psychische syndromen tussen 1994 en 2013 constant zijn
gebleven in de DSM, is het zorggebruik, en daarmee het aantal gediagnosticeerde en
3
, behandelde mensen, de laatste tien jaar in Nederland behoorlijk toegenomen. Er zijn
kritisch stemmen te horen die stellen dat te veel mensen worden gelabeld met een
psychiatrische diagnose, en dat te veel mensen medicatie nemen in het kader van een
onbewezen hersenmodel van ziekte.
4