Beleids- en bestuurswetenschappen
K|C4|Beleid & bestuur in de zorg: een verkenning
Object van bestuurswetenschappen
• Onderzoek voor beleid
- Kennis aanleveren voor beleidskeuzes.
- Evalueren van beleid – worden doelen gehaald?
• Onderzoek van beleid
- Hoe kunnen we de ontwikkelingen van het beleid begrijpen?
- Zou de wereld er ook anders uit kunnen zien?
Beleid = het streven naar het bereiken van bepaalde doeleinden met bepaalde middelen en bepaalde
tijdskeuzes en een poging om een probleem op een bepaalde manier (doelgericht denken en
handelen) op te lossen, te verminderen of te voorkomen.
- Wij hebben het over publieke doelen, waarbij de overheid betrokken is.
- Streven: doelgericht handelen -> zowel denkbeelden over wat haalbaar en wenselijk is als
activiteiten (het handelen).
Een probleem wordt een beleidsprobleem als het op de agenda van een overheid of andere
beleidvoerders komt.
Politiek = de strijd om beleid tussen verschillende (politieke) partijen en/of belangengroepen.
Beleidstheorie: het geheel van veronderstellingen waarop een bepaald beleid berust. Die
veronderstellingen kunnen betrekking hebben op drie verschillende relaties:
1. Finale relaties: relaties tussen doeleinden en middelen.
2. Causale relaties: relaties tussen oorzaken en gevolgen.
3. Normatieve relaties: relaties tussen normen en waarden.
Naarmate de veronderstellingen van de beleidsvoerders houdbaarder zijn, is de kans groter dat het
beleid doeltreffend, doelmatig en aanvaardbaar is.
Beleidsproces = het verloop van gebeurtenissen rondom (totstandkoming, uitvoering, beëindiging)
van beleid.
Besturing = het geheel van spelregels rondom een beleidsproces.
Personen die optreden als actoren in een Actoren in een proces rond een overheidsbeleid in de
proces rond een overheidsbeleid vorm van organisaties en andere groepen
Ministers Departementen
Kamerleden Kamercommissies
Ambtenaren Politieke partijen
Woordvoerders van belangengroepen Adviesorganen
Media
,Beleidscyclus
1. De agendavorming: het gaat om het
bepalen van de agenda -> het proces
waardoor maatschappelijke problemen
de aandacht van publiek en de
beleidsbepalers krijgen.
2. De beleidsvoorbereiding: het
verzamelen en analyseren van
informatie en het uitdenken, formuleren
en toelichten van een te voeren beleid.
Ook de planning kan je hiertoe
berekenen.
3. De beleidsbepaling: het nemen van
beslissingen (de besluitvorming) over de
inhoud van een beleid. Ook het kiezen
en specificeren van doeleinden,
middelen en tijdstippen.
4. De invoering en uitvoering (de implementatie): het toepassen van de gekozen middelen voor
de gekozen doeleinden.
5. De naleving en handhaving: de zorg dat de door het beleid vastgestelde gedragsnormen
worden nageleefd.
6. De beleidsevaluatie: het beoordelen van de inhoud, het proces en vooral de effecten van een
beleid aan de hand van bepaalde criteria. Als de bevindingen van een evaluatie resulteren in
het bijstellen of beëindigen van een beleid spreekt men van terugkoppeling of feedback.
Kenmerken van de actoren kunnen het verloop van de deelprocessen sterk beïnvloeden. Daartoe
behoren de doelgerichtheid, de informatie, de macht en de taakverdeling en coördinatie van de
actoren, ofwel: het willen, weten, kunnen, mogen of moeten van de spelers in het proces.
Het beheer van de beleidsorganisatie
Extern gericht beleid: overheidsbeleid betreffend bepaalde terreinen van de maatschappij, zoals het
onderwijs, de gezondheidszorg, het milieu of de werkgelegenheid.
Intern gericht beleid: beheer of management. Dit betreft vooral de zorg voor de financiën, het
personeel, de ICT informatie en meer in het algemeen het functioneren van de eigen organisatie.
Beleidsverandering:
➔ Padafhankelijkheid: keuzes bepalen toekomstige gebeurtenissen.
➔ Incrementeel: probleem stap voor stap aangepakt. VS Rationeel: ideaal beleid.
➔ 1ste orde: verbeteren, 2de orde: transformatie, 3de orde: transitie.
Gelaagdheid:
- Internationale, nationale, regionale, organisatorische en praktische ‘lagen’.
➔ Verhouding tussen macro (bredere maatschappelijke krachten), meso (directe omgeving) en
micro (krachten binnen organisatie).
,Gezondheidsbeleid of gezondheidszorgbeleid
Gezondheidszorgbeleid = beleid gericht op functioneren van de gezondheidszorg.
- Publieke doelen: toegankelijke, doelmatige en kwalitatief goede zorg.
• Belangrijkste overheidsorgaan: ministerie van Volksgezondheid, welzijn en sport (VWS).
• Andere overheidsorganen: Zorginstituut, Zorgautoriteit, Inspectie, gemeenten.
• Maatschappelijke groepen: zorgorganisaties, verzekeraars, patiënten, beroepsgroepen.
• Gezondheidsbeleid = beleid gericht op het bevorderen van de volksgezondheid.
• Veel bredere verantwoordelijkheid overheid: gezondheid wordt door veel factoren beïnvloed
(Model Lalonde 1974 -> Hij zette zich af tegen het gebruik van slechts de biomedische kijk op
de gezondheidszorg, maar focuste zich op alle determinanten die komen kijken bij de
gezondheidszorg.)
• Brede maatschappelijke betrokkenheid.
Rol van de overheid: Sturingsmodellen (= Geheel van regels rond beleidsproces (en de praktijk
daarvan) en de manier waarop zorg is georganiseerd).
• Staat/hiërarchie (regulering)
- Dominantie manier van besluitvorming: top down.
- Dominante sturingsmechanisme: regulering/wetgeving.
- Dominante organisatievorm: overheid als uitvoerder.
Voorbeeld: National Health Service
• Polder/netwerk (overleg)
- Dominantie manier van besluitvorming: gemeenschappen.
- Dominante sturingsmechanisme: consensus.
- Dominante organisatievorm: overheid, verantwoordelijk, private uitvoering.
Voorbeeld: Duitsland
• Markt (competitie)
- Dominante manier van besluitvorming: competitie.
- Dominante sturingsmechanisme: contract.
- Dominante organisatievorm: private partijen.
Voorbeeld: Verenigde Staten
• Gemeenschap/zelfregulering (socialisering)
- Dominantie manier van besluitvorming: overleg.
- Dominante sturingsmechanisme: richtlijnen, opleiding, socialisering.
- Dominante organisatievorm: vereniging, lokale gemeenschap.
Voorbeeld: Artsen
Let op!
In praktijk altijd mengvorm, maar wel verschillen tussen landen, sectoren en in de tijd.
, K|TG4|Bestuurswetenschappelijke en juridische verklaringen voor gezondheidszorgbeleid
Je kunt uitleggen waarom gezondheid een publieke verantwoordelijkheid is geworden.
Waarom bemoeit de overheid zich met de gezondheid?
- Economische verklaring: marktfalen. De markt zou onvoldoende in staat zijn om de
gezondheid te waarborgen.
- Juridische verklaring: gezondheid als grondrecht. De overheid moet zich er mee bezig
houden.
Wat maakt iets tot een publiek belang?
1. Eigenaarschap – van wie is gezondheid? Individuele of collectieve verantwoordelijkheid?
2. Causaal verhaal – zijn er mogelijkheden om de gezondheid te bevorderen? Kennis en theorie
over oorzaak en gevolg.
3. Mogelijkheid om in te grijpen – wie heeft de middelen om gezondheid te bevorderen?
- Voor al deze condities moet er een collectief belang zijn om overheidsingrijpen te
rechtvaardigen. Dat is er niet zomaar, het moet zich ontwikkelen.
Je kunt uitleggen hoe gezondheidsproblemen op de agenda van de overheid komen.
Opkomst van de zorg – terug naar de 19de eeuw
- Industrialisatie: steeds meer machines die arbeidskracht nodig hadden.
- Urbanisatie: steden raken steeds voller, mensen trekken van het platteland naar de stad (=
verstedelijking).
- De stad werd langzaam ‘onveilig’: strijd op de arbeidsmarkt, culturele verschillen, misdaad en
vuil.
Theorieën over het ontstaan van ziekten
- Overgang van middeleeuwse kennis naar ‘moderne’ geneeskunde.
- Grofweg twee tegenstrijdige theorieën:
1. Contagionisme: ziekte door immoreel gedrag (seksualiteit, misdaad), vooral bij de armen ->
gericht op isoleren van zieken.
2. Miasma-theorie: ziekte door kwalijke dampen (waar het stonk en waar mensen hun behoefte
deden op straat) -> gericht op terugdringen stankbronnen Miasma-theorie werd het meest
geloofd in de 19de eeuw.
Opkomst overheidsingrijpen
- In de loop van de 19de eeuw was er meer kennis over de gezondheidsproblemen en de
oorzaken daarvan.
- Ontwikkeling ‘causaal verhaal’
- Interdependentie en infectieziekten in de stad: armen en rijken waren afhankelijk van elkaar
-> creëren publiek belang.
- Meer mogelijkheden voor ingrijpen: nieuwe technologieën (het riool, en later het toilet), er
bestond een bestuur en er werd een wetgeving ontwikkeld.