Hoorcolleges grondslagen van het recht
Week 1 – Rechtsbegrip (legaliteit/legitimiteit in natuurrecht en rechtspositivisme)
Wat is het recht: twee conflicterende begrippen
- Lus positivum of ius constitutum = het positief recht. Het recht dat tot stand is gekomen door
bevoegde instanties, op schrift is gesteld en aangekondigd is. Rechtsgenoten weten wat het
recht is. Openbaar gemaakte wetten/regels.
- Lus constitutendum = het recht zoals wij zouden willen/wensen dat geldt, of zoals het zou
moeten zijn, het ideale recht.
Rechtsbegrip: natuurrecht, cultuurrecht en positieve recht.
De rechtsregels behoren te worden opgevolgd, maar waarom? Soms houden mensen zich niet aan het
recht. Dit ligt aan de omstandigheden. De wet kan ook afgedwongen worden. In welke
omstandigheden en hoe zou je kunnen zeggen dat de regels niet moeten worden opgevolgd?
Gewetensbezwaren: in strijd met het geweten.
Het recht: wat is dat? De maffia heeft ook zijn eigen recht en soort rechtbanken. Maar we noemen het
geen rechtsorde. ‘I’ll make hi man offer he can’t refuse’
Jouw recht is niet het mijne, het is jouw recht. Radicale terreurgroepen
Rechtspositivisme
Positief/geldend recht: het recht dat door een bepaalde instantie (niet willekeurig) tot stand komt,
bevoegd is tot wetgeving en met dreiging van dwanguitoefening wordt gehandhaafd. Positivisme kijkt
heel neutraal, niet of het goed of slecht is (soort politieke orde maakt niet uit)
Positivistische veronderstellingen:
- Een politieke orde (zonder heb je chaos)
- Een rechtsorde met instituten en ambtsdragers (rechtbanken, beginselen)
- Wetgevingsprocedure (hoe komen de wetten tot stand, een procedure)
- Codificatie (rechtsgenoten moeten weten wat het recht is en wat niet, op schrift gesteld)
Opmerkelijk: Noord-Korea voldoet ook aan deze veronderstellingen.
Rechtspositivisme: alleen het positief recht is het geldende recht. Het recht bestaat uit normen door de
wetgever afgekondigd en wordt gehandhaafd (uitgevaardigd door de overheid) als enige vorm van
recht zien. Befehl ist Befehl (bevel is bevel) und Gesetz ist Gesetz (wet is wet). Het recht dat vaststaat.
Natuurrecht
Natuurrecht is een vorm van hoger recht (recht van god, recht wat van nature toekomt). Dit is recht dat
niet door de mens is gemaakt, het ontstaat gewoon en geldt van nature. De natuur wordt gezien als een
teleologische orde (natuur kent doelmatigheid), een orde waarin bepaalde waarden of ideeën
immanent zouden zijn (zijn op enige manier aanwezig). Het bestaat altijd.
Het natuurrecht begon al tijdens de oudheid. In de Griekse tragedie zei Antigone dat ze wel
onderworpen is aan de wetten die Kreon heeft uitgevaardigd in zijn gebied, tenzij in strijd met de
algemene normen; het natuurrecht.
Het heeft 3 grote gezichtspunten (onvervreemdbare rechten ontleend aan een goddelijke wil): namelijk
het recht op leven, de vrijheid van de burger en het nastreven van geluk.
Bezien vanuit het perspectief van Plato
Een van de oudste en meest gezaghebbende theorieën over het natuurrecht werd bedacht door Plato.
- Het onderscheid tussen de werkelijkheid (wie wij zijn, waar wij in leven) en de ware
werkelijkheid (ideeënwereld). De ware werkelijkheid is geen fysieke wereld, maar een
samenstelling van ideeën die de werkelijkheid controleert.
- Het begrip idee, boven en buiten onze werkelijkheid. Als mensen bepaalde ideeën
verkondigen, zoals rechtvaardigheid, dan verdwijnt rechtvaardigheid als idee niet wanneer
deze mensen komen te overlijden. De werkelijkheid waarin we leven is dus de werkelijkheid
met deze mensen erin. De ware werkelijkheid is wanneer deze mensen overlijden, maar het
idee niet verdwijnt.
- De schaduw van de ware werkelijkheid. Leven daarin.
- De wereld van verschijnselen en de wereld van ideeën.
,Het natuurrecht of het begrip rechtvaardigheid is onveranderlijk en tijdloos. Plato gecreëerd
begripsmatig denken. Een begrip staat los van de werkelijkheid en kan niet vernietigd worden. Het
boek is niet hier, er zijn boeken die een nabootsing zijn van het begrip boek. Dus we moeten zoeken
naar het begrip gerechtigheid. Consequentie: geldigheid van positief recht is afhankelijk van
toetsing daarvan aan ideeën/toetsen aan begrippen. Kijken of hij de toets kan doorstaan.
Het christelijke natuurrecht: God
Thomas van Aquino: God is de grote architect, de schepper van universum, en alles heeft een doel
(design gemaakt en tot stand gebracht, doelmatigheid) De goddelijke doelmatigheid (naar zoeken)
Recht is ondenkbaar zonder het begrip god (hebben we de goddelijke doelmatigheid dan kunnen
we streven naar gerechtigheid).
Als je weet dat een mes niet is gemaakt om een mens te doden, tenzij oorlogssituaties en verdediging,
dan weet je welk doel een mes heeft. Iemand doden is niet de bedoeling van het mes, dat valt buiten
doelmatigheid, dus dan zal je recht schenden.
De kenmerken van het natuurrecht:
- Dat er een absoluut geldig recht bestaat. Niet het positief recht, maar hetgeen wat voorbij
positief recht ligt. Absolute gelding van natuurrecht (absolute validity)
- Dat dit recht kan worden afgeleid uit/ de rechtsbron is de menselijke natuur (god) of de aard
van de werkelijkheid.
- Dat voor het kennen van dit recht de redelijke vermogens van de mens toereikend zijn. De
mens heeft de ratio toegerust om dit recht te kunnen begrijpen en interpreteren. Het
kennisinstrument is de rede (reason).
- Dat er een inhoudelijke (kritische) toets in de vorm van natuurrechtelijke beginselen wordt
gehanteerd voor de gelding van het positief recht (functie). Er zijn wetten die hoger staan dan
het wet van de staat. En die wetten van de staat moet je in bepaalde gevallen toetsen aan
hogere wetten (natuurrechtelijke beginselen)
- Dat positief recht dat die toets niet kan doorstaan niet als geldig erkend kan worden. De burger
is niet gebonden aan gestelde. Een burger heeft recht op verzet tegen de overheid wanneer hij
in een situatie verkeert waarin er strijd is tussen de wetten en het natuurrecht. Ook de overheid
is daarmee aan een hoger recht onderworpen.
- Dat deze inhoudelijke toets bestaat uit een verzameling van speculatieve (religieuze) en
metafysische (filosofische), dan wel theologische ideeën over de werkelijkheid.
Hart = de wet is wet, het recht blijft gelden, maar als het recht moreel verwerpelijk is, bestaat er
geen plicht tot ongehoorzaamheid rechtszekerheid. Je rechtsvaardigheidsgevoel moet het
positief recht overrulen.
Aanval op het natuurrecht
Hans Kelsen (1881- 1973): Reine Rechtslehre positivistische denker.
• Recht is tijdelijk/temporeel. Het huidige recht is heel anders dan het oude recht.
Mensen/opvattingen/leefwijzen veranderen en het recht ook. Het recht is relatief aan tijd. Recht is dus
helemaal niet eeuwig en onveranderlijk!
• De ruimtelijke beperking van het recht. In elk land gelden andere wetten. De plaats beperkt. Het
recht is relatief aan ruimte.
• De hiërarchische legitimatie van de wet
• Procedure. Positief recht kent altijd een wetgevingsprocedure, is procedureel gelegitimeerd.
• De zuiverheid van de rechtsleer: het recht moet gezuiverd/losgemaakt worden van natuurrechtelijk
denken en politieke ideologieën.
Zuivere rechtsleer: de ‘Grundnorm’ (hoogste norm). De hoogste norm is niet geponeerd (gesetzt) door
een autoriteit (niet vastgelegd in de wet), want dan is het geen grondnorm. De hoogste norm wordt wel
verondersteld te bestaan (vorausgesetzt). Rechtspositivisme gaat hand in hand met relativisme.
Wat is dan gerechtigheid?
, 1. Gerechtigheid is een mogelijkheid maar niet een noodzakelijke kwaliteit van een sociale orde
(het recht)
2. Geluk is individueel. Niet collectief.
3. Elk systeem van waarden is een sociaal fenomeen (hebben met elkaar afgesproken), gebonden
aan tijd en plaats. Soms verkeerde waarden.
4. Absolute rechtvaardigheid en absolute waarden bestaan er niet; Allemaal relatief.
Het resultaat: een relativistische visie op recht en moraal! Gerechtigheid is een mogelijkheid, er is
nooit absolute gerechtigheid. Gerechtigheid is meer een gevoel (de ene is blij en de ander verdrietig).
Drie bezwaren van Hans Kelsen tegen het natuurrecht: meest strijdige filosoof tegen het natuurrecht.
1. Het onderscheid tussen Sein en Sollen; tussen feit en norm, de waarden en de werkelijkheid. Uit de
feiten kunnen geen normen worden afgeleid. Er bestaat een wereld van feiten en normen (hard
onderscheid). Normen kennen een eigen geldigheidsmechanisme en eigen procedure. Een feit is dat in
Amsterdam veel fietsen worden gestolen, maar de norm is niet in Amsterdam zul je fietsen stelen. De
norm is nog steeds gij zult niet stelen. Natuurrechtelijke feiten en normen worden door elkaar gehaald.
2. Het natuurrecht bestaat uit lege formules. De lege formule van rechtvaardigheid: Aan ieder het zijne
toebedeeld. Het goede betekend op zichzelf niet zoveel, het geeft weinig houvast. Formele principes
die praktisch nutteloos zijn, geen duidelijke toetsingscriteria.
3. Er ontstaat een behoefte aan gerechtigheid waar belangentegenstellingen (conflict) zich doen
gevoelen. Gerechtigheid is relatief en niet absoluut. Gerechtigheid komt waar behoefte is.
Natuurrechtelijke uitingen zijn slechts een gevoel, het is louter relatief. Waardeoordelen geven geen
beschrijving van de werkelijkheid. Het zijn uitingen van gevoelens, subjectief. Men kan dus niets uit
het verstand afleiden (emotivisme).
Kritiek op Kelsen
1. Kelsens strengheid past bij de exacte wetenschappen maar niet bij de rechtswetenschap.
Rechten is geen exacte wetenschap. Soms lopen feiten en normen wel door elkaar.
2. Kelsens opvattingen leiden tot een vorm van relativisme met alle gevolgen van dien voor een
rechtsorde. Volgens dit relativisme geldt positief recht (in jaren 50 zijn vrouwen
handelsonbekwaam) dat op de juiste manier tot stand gekomen. Volgens het Natuurrecht zou
dat recht niet geldig zijn, want de menselijke waardigheid wordt aangetast. Verzet je, streef
naar je gelijkheid. Verwerpelijke zaken ga je goedpraten en dat is gevaarlijk.
3. Niet alle wetten kunnen worden uit eigen kracht gelegitimeerd.
Gustav Radbruch (1878-1949) Duitse rechtspositivist.
Op basis van de wet werden joden in WOII als minder gezien. Kan hij nog steeds met positivistische
uitgangspunten het recht begrijpen? Na WOII veranderd zijn standpunt en is hij meer gaan voelen voor
bovenwettelijk recht en rechtsbeginselen.
- De grenzen van gehoorzaamheid aan de wet. Tot hoever een persoon de wet moet
gehoorzamen is begrensd.
- Legaliteit en legitimiteit. Een wet kan legaal zijn, maar de vraag is of het legitiem/rechtvaardig
is.
- ‘Wet is wet’ als een uitdrukking van het positivistische denken, maar dit heeft volgens
Radbruch tot wettelijk onrecht geleid.
Probleem Radbruch: Er is een spanningsveld. Zonder wetten/positief recht ben je verloren. Het
positief recht is noodzakelijk om politieke orde in goede banen te leiden. Niet nakomen is
levensgevaarlijk voor de rechtsorde. Maar hij zag in WOII ook wat wetten kunnen aanrichten.
Vernietiging van Europa door Duitsland. In bepaalde omstandigheden toch iets toetsen aan het hoger
recht?
Het conflict tussen gerechtigheid en rechtszekerheid (via positief recht).
De tegenspraak tussen gerechtigheid en het positief recht: Wanneer de tegenspraak tussen
rechtvaardigheid en positief ‘zo onverdraaglijk groot wordt’ dat de wet als ‘onjuist recht’ voor de
gerechtigheid moet wijken. Burgerlijke ongehoorzaamheid, weigeren recht uitvoeren, begint wanneer
het onverdraaglijk wordt (wet is niet onverdraaglijk). Dit moment bereik je eigenlijk niet in een
, democratie, want er zijn altijd middelen om iets te veranderen (protesteren of op iets anders stemmen).
Er bestaat onrechtvaardig positief recht, dat is eigenlijk geen recht.
De rechtspleging moet voldoen aan: in balans zijn
• Wetmatigheid. Het positief recht
• Streven naar gerechtigheid (natuurrechtelijks)
• Rechtszekerheid (je moet weten wat je kunt verwachten).
Het positivisme is niet in staat op eigen kracht de geldigheid van de wetten te funderen. Vooral
bepaalde wetten in bepaalde omstandigheden.
Cultuurrecht
Hayek en Perelman als grondvester van cultuurrecht. Er zit iets tussen natuur en de mens die de
samenleving ordent. Cultuurrecht is het product van de verlichting en is gebaseerd op een westerse
metafysica.
- De ordening van de (westerse) samenleving staat niet vast, maar is ook niet volstrekt
willekeurig.
- Beginselen komen door menselijke gedragingen, maar niet van individuele gedragingen
- Cultuurrecht komt door samenwerking van groepen mensen over een langere periode.
Cultuurrecht is het totaal van beginselen, fundamentele rechten en mensenrechten, die we in westerse
samenlevingen hebben bereikt door middel van consensus. Gaat uit van bepaalde normen en waarden
en die waarden stellen we zo hoog dat ze ook gecodificeerd zijn (rechten van mens, klassieke
grondrechten). Er zijn toch bepaalde beginselen die als bron kunnen worden beschouwd van de
Grundnorm.
Cultuurrecht als een synthese/tussenvorm tussen natuurrecht en rechtspositivisme.
1. De vermenging van feiten en normen zijn vermijdbaar. Onderscheid is te handhaven.
2. Het praktisch denken over de grondslagen van het recht. Niet dogmatisch denken. Pragmatisch
denken moet voorop komen te staan.
3. Toetsen aan een meer bescheiden kader ipv absolute rationalistische legitimatie van het
natuurrecht. Denk niet in absolute waarden/idealen.
4. Traditie: de rol van de rechtsbeginselen en de mensenrechten. Rechtsbeginselen zijn een
product van een cultuur. Vormgeven van het begrip van gelijkheid. Rationeel kijken in termen
van cultuur.
5. Een rechtsorde als een rechtscultuur: een historisch gegroeide ordening bestaat die zal blijven
groeien. Rechtsbewustzijn groeit. Zie het als een denkrevolutie.
6. De rationalistische waarden zijn voortgekomen uit een rechtscultuur. Vergelijk het met de orde
van de taal. Hoeven niet per se voort te komen uit een visie. Rechtsorde ontwikkelt zich ook,
maar houdt zich ook vast aan bepaalde beginselen en blijven bestaan. Ondanks vernieuwing
en verandering.
Cultuurrecht in verhouding tot natuurrecht: cultuurecht heeft geen absolute gelding. Het draait niet om
de natuur, maar om traditie en geschiedenis. Geen individuele rede, maar collectieve wijsheid van de
samenleving. Hetzelfde doel als het natuurrecht, een toetssteen voor positief recht. Verzameling
beginselen die dient te als toetssteen voor positief recht. Cultuurrecht is gemaakt door mensen en
natuurrecht ontstaat vanzelf. Het natuurrecht is gebaseerd op metafysische beginselen en het
cultuurrecht niet.
Artikel Jan-Peter van Loof over art. 1 Grondwet:
Als er aan het gelijkheidsbeginsel een horizontale werking wordt gegeven, ontstaan er spanningen
tussen het gelijkheidsbeginsel en de vrijheidsrechten. De plicht om elkaar gelijk te behandelen kan een
beperking op de vrijheid van personen en groepen vormen, er is dan een botsing van grondrechten en
in die situaties wordt er voorrang gegeven voor art. 1 Grondwet
Er vloeit uit art. 1 Grondwet een verplichting voor de wetgever tot het motiveren van ongelijke
behandelingen.
- Hoe grondig deze motiveringsplicht is, hangt af van het onderscheid dat gemaakt wordt en het
beleidsterrein waarop dat onderscheid plaatsvindt