Samenvatting BS7 en BS8 Medische biologie
Kan het proces van gaswisseling in de longen (pulmones) en in de weefsels uitleggen en
kan het capillair uitwisselingsproces beschrijven
Gaswisseling
Cellen gebruiken continu zuurstof, met het gebruik produceren ze CO2. CO2 moet het
lichaam uit, O2 lichaam in.
Alveoli (longblaasje), O2 komt hierin terecht, door haarvaatjes wordt dit opgenomen, CO2
wordt hier door de bloedbaan, aan de alveoli afgegeven
Verplaatsen van de gassen
Gebeurt via diffusie à verplaatsing moleculen van hoge naar lage concentratie, gebeurt via
het respiratorische membraan (is heel dun, makkelijk diffusie). Bij inademen, veel zuurstof in
de longen, weinig in het bloed, dus gaat door diffusie de alveoli in. Diffusie door druk
verschil!
Partiele druk (P) (een enkel gas voert een bepaalde druk uit):
- Bepalend voor de snelheid van de diffusie
- Druk die door één enkel gas wordt uitgevoerd
- Recht evenredig met percentage
- Zuurstof P: 159mmHg, 20.9%
- CO2 P: 0,3mmHg, 0,04%
- N2 P: 597, 78,6%
- Zorgt voor de diffusie van O2 en CO2
Atmosferische druk (alle gas bij elkaar, in de lucht die we inademen):
- 760mmHg
- Som van alle partiele drukken
Externe respiratie: (uitwisseling O2 lichaam in en CO2 lichaam uit)
- Alveoli ß> alveolaire capillairen
- Lucht die we inademen vermengt zich met meer CO2 dan in de buitenlucht, wordt
verwarmd en bevochtigd, de druk veranderd dan, druk O2 wordt lager (100mmHg),
druk CO2 wordt hoger (40mmHg) (in alveoli).
- O2 druk in het bloed lager, 40mmHg, zodat de O2 het bloed ingaat, vanuit de alveoli,
was hier 100mmHg
- CO2 druk in bloed hoger, ongeveer 45mmHg, zodat het CO2 de longblaasjes in gaat
vanuit de bloedbaan, was in longblaasjes 40mmHg.
- CO2 en O2 worden uitgewisseld totdat er geen verschil in druk meer is, tussen de
bloedbaan en de longblaasjes. Zuurstofrijk bloed heeft dus een druk van: PO2: 100
mmHg en PCO2: 40mmHg. Het heeft dus 60mmHg aan O2 opgenomen en is 5mmHg
aan CO2 kwijt geraakt.
,Interne respiratie (uitwisseling O2 en CO2 in de weefsels)
- Capillairen grote bloedsomloop ß> interstitiële vloeistof
- Weefsels hebben O2 nodig, dus de O2 druk in de weefsels is laag. PO2 in weefsel
vloeistof is 40mmHg, 95mmHg in bloed à diffusie, PO2 in cellen is 20mmHG, dus ook
diffusie.
- PCO2 is in de bloedbaan lager, 40mmHg, en in het weefsel vloeistof hoger, 45mmHg,
dus ook diffusie, in de cellen is de druk 46mmHg, zodat het via diffusie van de cellen
naar het weefsel vloeistof gaat en vervolgens naar de bloedbaan.
- In het zuurstofarme bloed, is de druk van het weefselvloeistof en de bloedbaan
gelijk, dit bloed gaat vervolgens met PO2 40mmHg en PCO2 45mmHg naar de longen.
Snelheid waarmee dit in het weefsel gebeurt en waarmee dit in de longen gebeurt is gelijk.
Zuurstoftransport
- Zuurstof lost slecht op in plasma, vervoerd door erytocyten
- Erytocyten (rode bloedcellen), bestaat uit: hemoglobine (bestaat uit 4 verschillende
eiwitketens)
- Iedere eiwitketen bevat een organisch pigment, een hemolecuul, dit bevat een
ijzermolecuul, hier wordt O2 aangebonden, en zo vervoerd.
- Wanneer er O2 aan hemoglobine bindt, wordt het rood (oxyhemoglobine).
Hemoglobine zonder gebonden O2 kleurt blauw (deoxyhemoglobine).
- Hb + O2 ß> HbO2 (oxyhemoglobine), bindt makkelijk, maar laat ook makkelijk weer
los
- Bij een drukverschil, laat de hemoglobine de O2 los, waardoor het, het weefsel in kan
Hoeveelheid O2 binding:
- PO2 omgeving (mate drukverschillen)
Hoeveelheid O2 afgifte:
- Mate drukverschillen
- Activiteit weefsels, in rust ongeveer 25% O2 afgegeven door hemoglobine, bij
inspanning, verbruiken de weefsels meer O2, maken meer CO2. Dus PO2 wordt in
weefsels veel lager bij inspanning en PCO2 veel hoger, er wordt dan sneller en meer
uitgewisseld, wordt 80% zuurstof afgegeven.
- pH naar beneden, er worden zuren gevormd bij activiteit, hemoglobine geeft
makkelijker O2 af in een zuurder milieu
- Temperatuur omhoog, O2 afgifte gaat dan ook omhoog
Kooldioxide transport
- Opgelost in bloedplasma (7%)
- Gebonden aan hemoglobine (23%), op een andere plek dan O2
- Omgezet (samen met H2O) in koolzuur (H2CO3)/bicarbonaat (HCO3-), door het
enzym koolzuuranhydrase (70%) CO2 + H20 ß> H2CO3 ß> H+ + HCO, H+ wordt aan
verschillende buffers gekoppeld. H2CO3 komt in plasma terecht en wordt zo
vervoerd.
- In de longen moet deze reactie omgedraaid uitgevoerd worden.
,Verstoorde gaswisseling:
- Door kapotte longblaasjes
- Bv dood weefsel in vingers
- We passen onze ademhaling hierdoor aan
- Bloedvaten passen zich lokaal aan, verwijden of vernauwen
COPD
- Kapotte longblaasjes, elasticiteit verdwijnt, blaasjes klappen, diffusie is minder
mogelijk
- Lichaam lost dit op door: CO2 stapelen, CO2 prikkelen, ademcentrum wordt
geprikkeld, snellere ademhaling als gevolg
- Chronisch proces, PCO2 te hoog, centrum reageert hier niet meer op, centrum
reageert wel op PO2, er wordt vaak O2 aan iemand gegeven, maar een
aandachtspunt is dus wel, dat iemand CO2 nog meer gaat stapelen, iemand kan
heirdoor buiten bewustzijn raken. O2 toedienen onder bewaking van PCO2 en
bewustzijn van patiënt.
CO2 concentratie in de gaten houden:
- Arteriele bloedgas: astrup, naald de slagader in, hier wordt arteriele bloed verwijderd
- Getest op: pH, PCO2, PO2 en HCO3-
, Kan het principe van zuur-base-evenwicht uitleggen en de rol van de longen hierin
herkennen
Zuur-base evenwicht
pH: zuurgraad
- Concentratie H+ ionen
- Neutraal: 7
- Zuur: <7
- Basisch: >7
pH bloed:
- 7,35-7,45
- Acidose <7,35
- Alkalose >7,45
- Invloed op bloedvatenstelsel en zenuwstelsel het grootst
- Bij verandering: membranen vervormen, eiwitten vervormen, enzymen werken
minder goed
Relatie pH en pCO2:
CO2 + H2O ß> H2CO3 ß> H+ + HCO3-
Er komt door de aanwezigheid van CO2 H+ vrij, daarom veranderd de zuurgraad.
Hoog CO2 gehalte, hoge PCO2 staat gelijk aan een lage pH, want veel CO2 zorgt voor veel
H+.
Laag CO2 gehalte, lage PCO2, geen vrije H+, dus een hoge pH
Hoe hoger de CO2, hoe lager de pH.
COPD: