Arresten
Week 2
HR 12 maart 2013, NJ 2013/436 (Tongzoen)
Kan een afgedwongen tongzoen een vorm van verkrachting zijn onder deze strafbaarstelling?
Vroeger was verkrachting strafbaar in de vorm van het met geweldig of bedreiging dwingen
van een vrouw tot het hebben van ‘vleselijke gemeenschap’.
Door de wijziging van art. 242 Sr werd iedere vorm van afgedwongen seksueel binnendringen
van het lichaam strafbaar gesteld.
HR heeft eerder in een arrest besloten dat een tongzoen een vorm van seksueel binnendringen kan
zijn in de zin van art. 242 Sr.
Echter komt de HR op dit oordeel terug.
De eisen van rechtszekerheid staan er niet aan in de weg dat, hoewel een tongzoen op
zichzelf wel het binnendringen van het lichaam met een seksuele strekking oplevert, deze in
redelijkheid niet op één lijn kan worden gesteld met geslachtsgemeenschap of een wat de
ernst van de inbreuk op de seksuele integriteit daarmee vergelijkbare gedraging, zodat een
afgedwongen tongzoen voortaan niet meer als “verkrachting” i.d.z.v. art. 242 Sr kan worden
gekwalificeerd.
Tongzoen kan dus niet worden gekwalificeerd als verkrachting
EHRM 22 november 1995, NJ 1997 (Verenigd Koninkrijk)
Uit doel en strekking van art. 7 EVRM vloeit voort dat effectieve bescherming geboden moet worden
tegen willekeurige vervolging, veroordeling en bestraffing. De voortschrijdende ontwikkeling van het
strafrecht door middel van rechterlijke interpretatie uitmondend in aanpassing aan veranderende
omstandigheden is niet in strijd met art. 7 EVRM, mits de uitleg die in de jurisprudentie wordt
gegeven aansluit bij de essentie van het delict en redelijkerwijze voorzienbaar is.
Week 6
HR 10 maart 2009, NJ 2010, 19 (Belediging Islam)
Art. 137c Sr
Reikwijdte belediging groep mensen
Het gaat voorts om de specifieke betekenis van de in art. 137c Sr opgenomen uitdrukking 'belediging
van een groep mensen wegens hun godsdienst of levensovertuiging'. Indien uitlatingen niet als
zodanig kunnen worden aangemerkt en dus in dit opzicht buiten het bereik van art. 137c Sr vallen,
komt de vraag of daarbij de grenzen van vrijheid van meningsuiting zijn overschreden niet in beeld en
behoeft dus ook de vraag of bij de wet voorziene beperking die art. 137c Sr aan het recht op vrije
meningsuiting stelt in concreto gerechtvaardigd is, geen beantwoording.
Het gaat hier om een verdachte met een poster met de volgende tekst: ‘Stop het gezwel dat de Islam
heet’.
Art. 137c Sr stelt strafbaar het zich beledigend uitlaten "over een groep mensen wegens hun
godsdienst", doch niet het zich beledigend uitlaten over een godsdienst, ook niet als dit
geschiedt op zo'n wijze dat de aanhangers daardoor in hun godsdienstige gevoelens worden
gekrenkt. Strafbaar is enkel het nodeloos krenkend uitlaten over een groep mensen omdat
deze een bepaalde godsdienst aanhangt. Het beledigend uitlaten over een groep mensen
wegens hun godsdienst valt immers alleen onder art. 137c Sr als men de mensen, behorend
, tot die groep, collectief treft in hetgeen voor die groep kenmerkend is, nl. hun godsdienst, en
men hen beledigt juist omdat zij van dat geloof zijn.
Alle, zelfs felle kritiek op opvattingen die in die groep leven of op het gedrag van hen, die tot
de groep behoren, blijft buiten het bereik van art. 137c Sr.
= beperkte reikwijdte
Derhalve was er sprake van een onjuiste rechtsopvatting van het Hof. HR spreekt verdachte vrij.
Rb Amsterdam 23 juni 2011, NJ 2012, 370 (Wilders I)
Art. 137c Sr & 137d Sr
Belediging groep mensen & aanzetten tot haat
Uitlatingen zoals:
- “De kern van het probleem is de fascistische islam, de zieke ideologie van Allah en
Mohammed zoals neergelegd in de islamitische Mein Kampf: de Koran. De teksten uit de
Koran laten weinig aan de verbeelding over.”
- “De islam wil overheersen, onderwerpen en is uit op de vernietiging van onze westerse
beschaving. In 1945 werd in Europa het nazisme overwonnen. In 1989 werd in Europa het
communisme overwonnen. Nu moet de islamitische ideologie worden overwonnen. Stop de
islamisering. Verdedig onze vrijheid.”
Verdachte voerde aan dat hij de uitlatingen deed als politicus in het kader van een politiek debat.
Art. 137c Sr
Voorts blijkt uit de parlementaire behandeling van de wetsbepaling dat de reikwijdte van het artikel
beperkt is. 'Het beledigen van een groep zal dus (...) alleen strafbaar zijn als men de mensen,
behorend tot die groep, collectief treft in hetgeen voor die groep kenmerkend is, namelijk in hun ras,
hun godsdienst of levensovertuiging en men hen beledigt juist omdat zij van dit ras, dat geloof of die
levensovertuiging zijn. Alle, zelfs felle kritiek op opvattingen die in die groep leven of op het gedrag
van hen, die tot de groep behoren, blijft buiten het bereik van de strafwet.'
Voor alle ten laste gelegde uitlatingen onder 1 geldt dus dat het bestanddeel van artikel 137c
Sr 'over een groep mensen wegens hun godsdienst' niet vervuld is. De rechtbank acht niet
bewezen.
Art. 137d Sr
De rechtbank stelt dat de uitlatingen op zichzelf een discriminatoir karakter hebben. Deze uitlatingen
zijn echter politieke voorstellen in het kader van het publieke debat, dan wel kritiek op
regeringsbeleid of op plannen van anderen in het politiek bestuurlijke speelveld. De rechtbank stelt
vat dat in de periode waarin de uitlatingen zijn gedaan, de multiculturele samenleving en immigratie
een prominente rol hadden in het maatschappelijk debat. Naarmate dit debat heviger is, komt aan
de vrijheid van meningsuiting meer ruimte toe. Deze uitlatingen van verdachte zijn niet van zodanige
aard dat ze vanwege grensoverschrijdendheid strafbaar moeten worden geacht en daarmee
uitgesloten van het publieke debat.
Vrijspraak