Financieel – economisch strafrecht
Hoofdstuk 6 De wet op de economische delicten
1. Inleiding
De Wet op de economische delicten (WED) vormt het kader voor de strafrechtelijke handhaving van
veel ordeningswetgeving.
Artikel 1 en artikel 1a hierin wordt de overtreding van tal van voorschriften als
economisch delict aangemerkt.
Artikel 2 WED in welke gevallen deze overtredingen misdrijven zijn, en in welke gevallen
overtredingen.
Artikel 3 WED deelneming aan een gepleegd economisch delict is strafbaar
Artikel 6 WED welke hoofdstraffen op deze misdrijven en overtredingen zijn gesteld.
Artikel 7 en 8 WED bevatten een aantal bijkomende straffen en maatregelen die in het
geval van economische delicten kunnen worden opgelegd.
De wet bevat ook bepalingen van strafprocesrecht die bij economische delicten van toepassing zijn.
In titel III is een aantal artikelen te vinden die op de opsporing van economische delicten
betrekking hebben.
Titel IV kent de bijzondere constructie van voorlopige maatregelen, die voor de aanvang van
de behandeling ter terechtzitting aan de verdachte kunnen worden opgelegd.
In de titels VII, VIII en IX ten slotte zijn bijzondere bepalingen te vinden die de bevoegdheid
en samenstelling van speciale economische strafkamers en de berechting in eerste aanleg en
appel betreffen.
2. Het systeem van de WED: artikel 1, 1a, 2 en 6 WED
Art. 1 WED overtredingen van sociale en economische voorschriften
Art. 1a WED overtredingen van milieuvoorschriften
In de eerste categorie van beide artikelen vindt men de ernstige economische delicten. Dit blijkt uit
art. 2 en 6 WED. Het opzettelijk begaan van de feiten die hier strafbaar zijn gesteld levert altijd een
misdrijf op (zie art. 2 lid 1 WED), en op schending van de bepalingen die hier zijn opgenomen staat
een zwaardere maximumstraf dan op andere economische delicten.
In artikel 1 ten 4 en artikel 1a ten 3 WED staan de lichtste economische delicten beschreven.
Schending van deze bepalingen levert per definitie slechts een overtreding op (art. 2 lid 4 WED)
Art. 6 WED straffen
Let op lid 4: strafverzwarende omstandigheid
In artikel 1 ten 5 WED zijn de drie delictsomschrijvingen genoemd waarvan de inhoud volledig in de
WED zelf staat: artikel 26, 33 en 34 WED.
- In artikel 26 WED is strafbaar gesteld het opzettelijk niet voldoen aan een vordering,
krachtens enig voorschrift van deze wet gedaan door een opsporingsambtenaar.
- In artikel 33 WED gaat het om het opzettelijk handelen of nalaten in strijd met, dan wel het
ontduiken van een van de genoemde bijkomende straffen, maatregelen of voorlopige
maatregelen.
, - In artikel 34 WED ten slotte gaat het om het opzettelijk onttrekken van
vermogensbestanddelen aan verhaal of tenuitvoerlegging van een krachtens deze wet
opgelegde straf, maatregel of voorlopige maatregel. S
Schending van deze artikelen levert een misdrijf op (art. 2 lid 5 WED), waarop twee jaar
gevangenisstraf, taakstraf of geldboete van de vierde categorie staat (art. 6 lid 1 ten 2 WED).
De opzet-eis
Het onderscheid tussen een misdrijf en een overtreding hangt in de WED in veel gevallen af van de
vraag of het strafbare feit opzettelijk is begaan. HR heeft een arrest gewezen waaruit duidelijk wordt
dat in deze formulering geen eis van opzet op handelen in strijd met het wettelijk verbod besloten
ligt. Voldoende is dus dat het opzet gericht is tot de verboden gedraging. Opzet op het overtreden
van de norm is derhalve geen vereiste.
Opzet op handelen in strijd met het wettelijk verbod is dus niet vereist; opzet op de bestanddelen
volstaat. Als het handelen zonder vergunning een bestanddeel is, moet de verdachte dus opzet
hebben op het feit dat hij geen vergunning heeft, niet op het feit dat een vergunning vereist is.
4. Staffen en maatregelen
Hoofdstraffen
Art. 5 WED Tenzij bij de wet anders is bepaald, kunnen ter zake van economische delicten geen
andere voorzieningen met de strekking van straf of maatregel worden getroffen dan de straffen en
maatregelen, overeenkomstig de WED op te leggen.
Art. 6 WED hoofdstraffen
De WED bevat voor de maximale hoogte van de geldboete een bijzondere voorziening.
Artikel 6 lid 1, laatste volzin, WED biedt de mogelijkheid dat een geldboete van de naast hogere
categorie wordt opgelegd. Dat kan indien de waarde van de goederen waarmee of met betrekking
tot welke het economisch delict is begaan, of die geheel of gedeeltelijk door middel van het
economisch delict zijn verkregen, hoger is dan een vierde gedeelte van het maximum van de
geldboete die in de gevallen onder 1 tot en met 5 kan worden opgelegd.
De waarde van de goederen moet gerelateerd worden aan het bewezen verklaarde en
gekwalificeerde feit.
Bijkomende straffen en maatregelen
Art. 7 WED bijkomende straffen
- Ontzetting van de rechten van bepaalde artikelen
- Verbeurdverklaring
- Openbaarmaking rechterlijke uitspraak
- Gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming
- Verruimde verbeurdverklaring
- Gehele of gedeeltelijke ontzetting van rechten of voordelen die de veroordeelde in verband
met zijn onderneming zijn of zouden worden toegekend
Meest ingrijpend is wel de gehele of gedeeltelijke stillegging van de onderneming van de
veroordeelde, waarin het economisch delict is begaan.
Opvallend is dat deze ingrijpende bijkomende straf op wetgevingsniveau nauwelijks is
genormeerd. Ten aanzien van élk economisch delict kan een stillegging worden uitgesproken,
met een maximumduur van een jaar.
,2 voorwaarden:
1. Het delict moet in de onderneming zijn begaan
2. Er moet een verband bestaan tussen de onderneming en de veroordeelde
veroordeelde moet de onderneming drijven
Art. 10 WED: mogelijkheid om bij de uitspraak waarbij een bijkomende straf of maatregel als vermeld
in art. 8 WED wordt opgelegd, voor zover nodig alle bijzonderheden naar behoefte te regelen. (denk
aan het verkopen van de nog aanwezige voorraad)
Art. 7 onder 7 WED gehele of gedeeltelijke ontzetting van bepaalde rechten of gehele of
gedeeltelijke ontzegging van bepaalde voordelen, welke rechten of voordelen de veroordeelde in
verband met zijn onderneming van overheidswege zijn of zouden kunnen worden toegekend. (denk
aan vergunningen, ontheffingen, contracten etc.)
Art. 8 WED maatregelen
Maatregelen voorzien in titel IIA van het 1 e boek van het Wetboek van Strafrecht
Onderbewindstelling van de onderneming
Het opleggen van de verplichting tot het verrichten van hetgeen wederrechtelijk is
nagelaten, tenietdoening van hetgeen wederrechtelijk is verricht of het verrichten van
prestaties tot het goedkomen van een en ander
Er is niet voorzien in cumulatieregels met betrekking tot de hoofdstraffen.
Cumulatie met betrekking tot bijkomende straffen en maatregelen is wel mogelijk. Dit blijkt uit art. 6
lid 2 WED Cbovendien D’ Dus dat betekent dat naast de hoofdstraffen ook bijkomende straffen en
maatregelen opgelegd mogen worden.
Art. 9 WED bepaalt verder dat de beide specifiek in dat artikel genoemde maatregelen tezamen met
straffen en met andere maatregelen kunnen worden opgelegd.
5. Opsporing
Titel III van de WED betreft de opsporing.
Art. 17 lid 1 WED geeft aan welke ambtenaren met de opsporing van economische delicten zijn
belast
- Ambtenaren van politie (Art. 141 onder b Sv)
- Ambtenaren van de bijzondere opsporingsdienst: belastingdienst / FIOD, NVWA/IOD, de
ILT/IOD en de Inspectie SZW/IO (Art. 141 onder d Sv)
Belastingdienst/FIOD doet bijvoorbeeld onderzoek naar fraude met tarieven, de NVWA/IOD
concentreert zich op de handhaving van regelgeving op het terrein van voedselveiligheid,
dierenwelzijn en natuurbescherming, de ILT/IOD richt zich op de opsporing van milieu- en
transportdelicten en de SZW/IO ten slotte richt zich op de strafrechtelijke handhaving van
regelgeving op het terrein van werk en inkomen.
Op grond van art. 141 Sv hebben zij een algemene opsporingsbevoegdheid strekt zich uit tot alle
strafbare feiten.
Art. 23a WED uitbreiding opsporingsambtenaren
Art. 18 – 23 WED bevoegdheden van de opsporingsambtenaren
Inbeslagneming
Inzage gegevens en het maken van kopieën daarvan
, Binnentreding
steunbevoegdheid
Nemen van monsters
Onderzoek vervoersmiddelen
2 voorwaarden:
1. Toepassing van de bevoegdheid moet in het belang van de opsporing zijn
2. Toepassing van de bevoegdheid moet redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig
zijn
HR lage opsporingsdrempel: indien er aanwijzingen zijn dat een economisch voorschrift niet wordt
nageleefd, dan brengt het belang van de opsporing met zich maar dat wordt nagegaan waar zich in
concreto een overtreding voordoet. Voor een klassieke verdenking in de zin van een redelijk
vermoeden van en strafbaar feit hoeft derhalve geen sprake te zijn.
Art. 24a WED medewerkingsplicht: eenieder is verplicht medewerking te verlenen aan de
opsporingsambtenaar
6. Voorlopige maatregelen
Een bijzondere voorziening in de WED zijn voorts de voorlopige maatregelen (titel IV) die aan de
verdachte kunnen worden opgelegd. Deze bevoegdheid staat niet de opsporingsambtenaar ter
beschikking, maar de officier van justitie (art. 28 WED) respectievelijk de rechter (art. 29 WED).
De voorwaarden die aan uitoefening van deze bevoegdheid zijn gesteld, vertonen een belangrijke
verwantschap met bevoegdheden die aan uitoefening van in het Wetboek van Strafvordering
geregelde bevoegdheden zijn gesteld.
Moet sprake zijn van een verdachte: iemand te wiens aanzien uit feiten en omstandigheden
een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit
o Strafbaar feit = economisch delict / economische overtreding
Ernstige bezwaren
er moet meer zijn dan gewoon een verdenking
Voorlopige maatregelen kunnen bovendien alleen dan worden toegepast indien de
belangen, welke door het vermoedelijk overtreden voorschrift worden beschermd,
onmiddellijk ingrijpen vereisen
Soorten voorlopige maatregelen
Art. 28 WED
De officier van justitie krijgt de bevoegdheid zolang de behandeling ter terechtzitting nog niet is
aangevangen de verdachte te bevelen
(a) zich te onthouden van bepaalde handelingen
(b) ervoor zorg te dragen dat in het bevel aangeduide voorwerpen, welke vatbaar zijn voor
inbeslagneming, opgeslagen en bewaard worden ter plaatse, in het bevel aangegeven.
Art. 29 WED
3 andere voorlopige maatregelen
- Stilleggen onderneming
- Onderbewindstelling
- Ontzetting van bepaalde rechter