1. Jullie kunnen de kennis over directe en indirecte sociale beïnvloeding toepassen op
casuïstiek:
Directe beïnvloeding: wil je het– gezag is direct (macht). Je moeder vraagt je om de badkamer
netter achter te laten, ze probeert jouw gedrag te beïnvloeden.
Indirecte beïnvloeding: Je gaat je net iets anders gedragen als een bepaald persoon er is die je
leukt vindt. Die beïnvloeding die jij op die persoon op jou heeft is dan indirect – manipulatie is
indirect (macht).
Vaak merken we niet hoe wij ons aanpassen aan onze omgeving. Een mechanisme dat daarbij
werkzaam is, heet conformeren.
Conformeren: is het veranderen van mening of gedrag onder invloed van de reële of
veronderstelde invloed van anderen.
Informatie afhankelijkheid: We moeten een situatie beoordelen of een beslissing nemen, maar
missen daarvoor benodigde informatie. Gemiste informatie die jouw perceptie op iets kan
veranderen door nieuwe informatie. Informatie waar jij als persoon afhankelijk van bent.
Directe afhankelijkheid: Je laat je beïnvloeden door anderen omdat je afhankelijk van hen bent.
Groepsnorm: Groesnormen zijn vaak onuitgesproken gedragsnormen die voor elk groepslid
gelden.
Voorbeeld: op tijd komen, wat besproken wordt blijft tussen ons, we vermijden conflicten.
Positieve reinforcement: Beloning, positieve sanctie. Voorbeelden zijn: het geven van prijzen,
instemmend knikken van je vrienden of dat je bij een speciale groep mag horen.
Negatieve reinforcement: Straf, negatieve sanctie. Voorbeelden zijn: afkeurende blikken, boze
reacties of ‘rotte tomaten’.
2. Jullie herkennen de verschillende vormen en middelen van macht en kunnen dit
toepassen op casuïstiek. Boek 11.4, 11.6
Macht: Macht is het vermogen van een partij om in een bepaalde situatie het gedrag van een
andere partij beïnvloeden.
Macht is een relatief begrip: In een situatie kun je je behoorlijk machtig voelen, terwijl je in de
andere situatie weinig invloed hebt.
Potentiële macht: Iemand heeft de mogelijkheid om macht te gebruiken.
Verschillende vormen van macht: Er zijn verschillende manieren waarop je macht kunt
verkrijgen, dit worden machtsbronnen genoemd. Bij macht staat diegenen altijd boven je.
Verschillende vormen van macht hoe je het kan toepassen.
- Dwang - Zonder instemming, , er wordt geen rekening gehouden met de wensen of
behoeften van de partij met minder macht, meest vergaande vorm van macht.
o Contact verbod, van de politie
o Strafrecht.
- Gezag - Vrijwillig, wel medeweten. Legitieme macht, de minder machtige ervaart de macht
als juist en rechtvaardig.
o Werkgever, werknemer
o Docent, leerling
, - Manipulatie - Zonder instemming, zonder medeweten, de macht is dat andere het niet
weten.
o Black Friday, je bent beïnvloed
o Gasslighting – mensen laten geloven dat hun fout zitten, terwijl het niet zo is
o A merken op ooghoogte.
Overreding Je probeert de ander te overtuigen van de juistheid van jouw visie.
3. Jullie kunnen de kennis over sociale relaties en sociale structuren toepassen op
casuïstiek.
Sociale relatie: Mensen of groepen gaan op
voorstelbare stabiele manieren met elkaar om, dit is
deels vastgelegd in sociale normen. Binnen de sociale
relaties ontstaan er verschillen tussen de sociale
afstand, integratie en rang.
Sociale normen: Onze sociale normen en waarden,
hoe we naar de wereld kijken.
Sociale afstand: Hoe veel contact je eigenlijk heb met
een andere groep, hoe je contact is met iemand is.
Hoe ga je intensief met elkaar op, hoe vaak
Al is de afstand klein dan is de band goed (veel
contact, je bent veel samen).
Al is de afstand groot Dan is band slechter.
Sociale integratie: Hoe je past in (bepaalde) andere groepen. De harmonie binnen de relatie.
Groot is Goed
Klein is Slechte (heb je bijvoorbeeld veel ruzie) .
Sociale rang: Waar sta je op de sociale ladder (bijv op werk een baas, manager, afwasser etc) of (Jij
studeert maar je best vriendin werkt staat zij hoger). Dit kan je laten zien in een organogram en
sociogram. Het gaat van hoog naar laag.
Sociale structuren: Zijn het betrekkelijk vaste en duurzame patroon in het sociaal handelen. De
relatie kan betrekking hebben op individuen (mensen ook dieren), groepen en instituties. Relaties
worden daarbij bepaald door de sociale positie en de sociale rol. Ze betrekking op individuen,
groepen en instituties die bepaalde sociale posities en rollen hebben. Het zijn zowel een product
van sociale interactie als direct bepalend voor de samenleving.