Nask samenvatting hoofdstuk 1 en 5
1.1 Kleuren zien
De kleuren van de regenboog
1. Kleuren van een regenboog ontstaan doordat regendruppels het zonlicht in verschillende
kleuren splitsen: rood, oranje, geel, groen, blauw en violet: kleurenspectrum
2. Om bv bruin te krijgen, moet je kleuren uit het kleurenspectrum mengen
3. Als je alle kleuren van de regenboog mengt, krijg je wit licht
4. De zon, een lamp (lichtbronnen) geven wit licht
5. De kleurensamenstelling van licht is in elke lichtbron anders (gloeilamp heeft meer rood)
6. Echt wit licht krijg je alleen als je van alle kleuren in het spectrum evenveel mengt
Gekleurde voorwerpen
1. Voorwerpen geven zelf geen licht, je ziet ze doordat ze licht weerkaatsen
2. Een blauw voorwerp weerkaatst alleen blauw licht, alle andere kleuren worden
geabsorbeerd.
3. Een voorwerp dat alle kleuren absorbeert = zwart
4. Een voorwerp dat alle kleuren weerkaatst = wit
Kleuren zien met je oog
1. Kleuren zie je door lichtgevoelige cellen in je oog: kegeltjes
2. Je hebt kegeltjes voor rood, groen en blauw licht. Ze zien ook naburige kleuren uit spectrum
(bv die van rood, ziet ook oranje)
3. Als je geel licht in je oog valt, reageert het groene kegeltje, maar de rode en blauw niet
4. Bij wit licht, reageren alle kegeltjes
5. Als er weinig licht is, werken kegeltjes niet staafjes nemen het over
6. Met staafjes zie je alleen zwart wit: contrasten
7. Meer jongens zijn kleurenblind (erfelijk bepaald)
8. Meestal werken de groene en/of rode kegeltjes niet
De kleuren van de tv
1. Tv gebruikt 3 kleuren: rood, groen en blauw
2. In plaats van geel licht, zendt de tv rood en groen licht uit. Je rode en groene kegeltjes
reageren hersenen denken dat het licht geel is
3. Met een LivingColors-lamp kun je alle kleuren licht mengen, omdat je het rode, groene en
blauwe licht apart kunt instellen
Onder een gekleurde lamp
1. Onder een gekleurde lamp zien kleuren er anders uit
2. Bv: je beschijnt een blauwe auto met een oranje lamp, je ziet de auto zwart omdat de auto
alleen blauw licht kan weerkaatsen, het oranje licht wordt dus geabsorbeerd
Kleuren licht mengen
1. Mengkleuren van licht: rood, groen en blauw
2. Secundaire kleur: de mengkleur van 2 primaire kleuren
3. Roze = magenta
4. Lichtblauw = cyaan
, 5. Geel = yellow
Kleuren verf mengen
1. Mengen met verf anders dan met licht
2. Als je 2 secundaire kleuren (geel, magenta of cyaan)
mengt, krijg je weer een primaire kleur
3. Gele verf absorbeert blauw licht en cyaan verf absorbeert rood licht. Als je die twee kleuren
verf mengt, absorbeert het mengels blauw en rood. Het mengsel weerkaatst alleen nog
groen licht
4. Meng je alle 3 de kleuren, dan krijg je zwart
5. In de printer zitten de 3 secundaire kleuren inkt. Maar omdat er veel zwart wordt geprint, zit
er ook zwarte inkt in
1.2 Schaduw
1. Een lichtstaal kun je pas zien, als de straal ergens tegenaan komt
2. Er ontstaan schaduw(beeld) als iets de lichtstralen tegenhoudt. Je ziet de schaduw op de
grond
3. Op voedbalvelden staan 4 lichtmasten spelers hebben 4 schaduwen
4. De schaduwen zijn minder donker, omdat de schaduw van 1 lichtmast wordt beschenen door
de 3 andere lichtmachten. Het zijn dus halfschaduwen.
5. Als je een schaduw hebt die niet wordt beschenen door een andere lichtbron, heet dat
kernschaduw
Grote en kleine schaduwen
1. Laagstaande zon grote schaduw
2. Hoogstaande zon kleine schaduw
3. In een loodrechte stand van de zon is er GEEN schaduw (komt voor bij de evenaar)
Rekenen met schaduwen
Je kunt schaduwen uitreken. Je moet wel weten hoeveel keer langer de schaduw is: vergrotingsfactor
Die hangt af van de afstand van iets tot de lichtbron
Vergrotingsfactor = N
Lengte schaduw = N x lengte voorwerp
Zonsverduistering
1. Als de schaduw van de maan op aarde valt, dan verdwijnt
de zon: zonsverduistering.
2. Sterren worden zichtbaar en het koelt af, duurt maar een
paar min
3. Pas als je in de kernschaduw bent, is het volledig donker.
4. Eerstvolgende zonsverduistering IN Nederland is pas in
2135.
Gaatjescamera
1. Een donkere doos waar maar door 1 klein gaatjes licht naar binnen valt
2. De wand tegenover het gaatje, ontstaat een lichtbeelt
3. Als je een glas voor het gat houdt, zie je het beeld (op de kop)
4. Bij een groter gat, is het beeld minder sterk’