PROBLEEM 1
Risicofactoren zijn minder voorspellend als rekening gehouden worden met eerdere
probleemgedragingen
Er zijn vijf soorten agressie:
1. Affectieve agressie = ongecontroleerd, impulsief, reactie op bedreiging/frustratie, hoge arousal,
ontremde motoriek. Vaak lager verbaal IQ, afwijkingen in het CZ. (vooral bij zware VB)
2. Doelgerichte agressie = gecontroleerd, vaak aangeleerd en door bekrachtiging in stand gehouden,
lage arousal, motoriek onder controle, geen cognitieve afwijking (vooral bij lichte VB)
3. Gemengde agressie = affectief én doelgericht
4. Impulsieve/Gesublimeerde agressie = agressie omzetten in iets anders (fysiek),
impulscontrolestoornis, fysieke agressie
5. Novelty seeking agressie door regulatiestoornis van arousal = hypoarousal door continu zoeken
naar spanning en gevaar. Het doel is verhogen van arousal.
Vier basale affectieve toestanden
1. Irritatie = lage frustratiedrempel, boosheid, ongeduld, vijandige houding, agressieve ontladingen.
Vaak gepaard met zelfverwonding, agressie en slaapstoornis. Vaak bij ernstige VB, als gevolg van
beschadigd limbisch systeem of diëncephalon.
2. Hyperarousal = psychische spanning of alertheid die je klaarmaakt voor fight/flight. Vaak angst,
spanning, teruggetrokken gedrag, stereotiep gedrag of impulsiviteit. Vaak bij aandachtsstoornis,
hyperactiviteit, pervasieve stoornis, door beschadigde hersenstam
3. Excitatie = opwinding, zoeken naar stimulerende activiteiten, rusteloosheid, vesnelling motoriek en
impulsiviteit
4. Woede = boosheid, blinde impulsieve agressie en destructie. Vaak bij hersenbeschadigingen
Ontwikkelingsaspecten van agressie
0-6 maanden = homeostaseniveau = agressie door woede/boosheid of interne en externe prikkels.
Vooral op zichzelf gericht (zwaar VB)
6-18 maanden = hechtingniveau = agressie door frustraties, gericht tegen hechtingsfiguur of
zichzelf
18-36 maanden = zelf-ander differentiatie = agressie door boosheid/angst, is impulsief, gericht
tegen de ander en ongecontroleerd
3-7 jaar = egovorming = agressie door boosheid/angst, vaak aangeleerd om een doel te bereiken,
kan impulsief of gecontroleerd zijn, gericht op objecten en mensen
7-12 jaar = realiteitsvorming = agressie door boosheid/angst of aangeleerd om een doel te
bereiken, vaak verbaal, gericht tegen mensen of objecten, meestal gecontroleerd
Impulscontrolestoornis: emotionele lading spanning/boosheid/woede uitbarsting met agressie
Ontspanning spijt
Ontwikkelingsanamnese somatisch/neurologisch psychiatrisch observatie gedrag
integratieve diagnose:
1. Formuleren biologische, psychosociale, ontwikkelingsaspecten
2. Ontstaan en dynamiek van het probleemgedrag
3. Diagnostische formulering van het probleemgedrag
4. Behandeling (1=sociaal; omgeving inlichten en afstemmen, 2=ontwikkeling; aanpassen aan
niveau, 3=psychologisch; cognitieve gedragstraining, 4=medicatie)
De dimensionale, beschrijvende en classificerende diagnostiek moet plaats maken voor de
multidimensionale, verklarende en handelingsgerichte diagnostiek.
PROBLEEM 2
Er zijn vier belangrijke mechanismen die meespelen bij intergenerationele overdracht van
psychopathologie:
1. Genetische overdracht = 50-75% is erfelijk voor 2-3 jarige kinderen, vooral overactief en angstig-
depressief gedrag (50-70), minder geldt dit voor agressief en opstandig gedrag
2. Intra-uterine factoren = stress tijdens zwangerschap heeft negatieve invloed op emotionele,
cognitieve, gedragsmatige en motorische ontwikkeling van het kind. Middelengebruik en medicijnen
tijdens zwangerschap hebben nog meer invloed schadelijke invloed.
3. Ouder-kind relatie = kwantitatief en kwalitatief minder afstemming, omgekeerde relaties zijn ook
mogelijk, en soms is er dubbele kwetsbaarheid
4. Contextuele factoren = minder functioneren op sociaal, relationeel en beroepsmatig gebied. Dit
brengt risico’s met zich mee. Gezinsfunctioneren heeft invloed op kindfunctioneren. Het leidt ook tot
groter risico op psychopathologie bij de andere ouder
, ASP omgevingsfactor voor depressie (warmte en aandacht interventie + ondersteunende
familiale omgeving), genetisch voor hyperactiviteit (gedragstherapie), voor CD beide
Transgenerationele equivalentie = verschillende diagnosen van ouders hebben dezelfde effecten op de
problematiek van het kind.
Theoretische achtergrond:
Evolutietheorie: kind past zich aan de ouder aan om te overleven. Bij rolverwarring is ouder niet in
staat de spanning tussen de eigen behoeften en de behoeften van het kind op te lossen, waardoor het
aan het kind gaat hangen
Ecologische theorie: aanpassing wordt beïnvloed door de context. Een stressvolle context kan
zorgen dat de ouder behoefte heeft aan steun en daardoor terugvalt op het kind
Hechtingstheorie: verstoringen in de gehechtheidsrelatie kunnen leiden tot rolverwarring. De ouder
kan het kind zien als krachtiger en kan zelf geen comfort en veiligheid bieden. Als het kind zich als
ouder gedraagt, ervaart hij wel die intimiteit.
Gezinssysteemtheorie: verticale en horizontale relaties verschuiven. (emotional security hypothese
= zoeken naar zekerheid in het gezinssysteem, evt. door tussen ouders in te komen)
Theorie van veerkracht: rolverwarring kan de ontwikkeling versterken, wanneer de functies niet
het vermogen van het kind er mee om te gaan overschrijven. In sommige culturen is rolverwarring juist
ook gewenst.
Klinisch perspectief: rolverwarring kan leiden tot verschillende psychologische processen bij het
kind, die de negatieve impact op de ontwikkeling kunnen mediëren.
oOuder trekt terug uit beschermende rol ouder voelt zich hulpeloos kind al vroeg bezig met
emotieregulatie vervormde modellen van relaties (later ook toegepast)
Contexten bij rolverwarring: geslacht, huwelijksproblemen, trauma of verlies, psychische ziekte
ouder, kindermishandeling
Verloop rolverwarring:
- Kindertijd = ouder kan rolverwarring van eigen ouders meenemen in opvoeding en zich
terugtrekken, gedesorganiseerde hechting kan leiden tot rolverwarring
- 2 jaar = ouderrol, peerrol, echtgenootrol, dit is slecht voor autonomie en emotieregulatie
- Preschool = als ouder bezig is met eigen behoeften dan kan de ontwikkeling van emotie-regulatie
achterblijven (geen voorbeeld). In plaats daarvan ontwikkelt probleemgedrag. Ook invloed op
zelfregulatie, peerrelaties, competentie op school en ontwikkelen van denkbeelden van zelf en ander.
- Adolescentie/volwassenheid = identiteitsontwikkeling blijft achter (afstand nemen geeft
schuldgevoel, wat autonomie ondermijnt), controle willen in romantische relaties, ontwikkeling van
psychopathologie
Met een gezinsdiagnostisch interview krijgt men zicht op:
- Opvattingen van problematiek van het kind
- Communicatie- en interactiepatroon in het gezin
- Mogelijkheden tot oplossingen vinden door gezinsleden
- Mogelijkheid een gezamenlijke visie te ontwikkelen op het probleem
Circulaire gedragspatronen: interactie- en communicatiepatronen die problemen oplossen of in
stand houden (belonen, straffen, ouder-kindrelaties, open sfeer, opvoedingstaken verdeling).
Problematische gezinspatronen:
oParentificatie: kind krijgt ouderrol of partnerrol
oCoalitievorming; relatie tussen ouder en kind tegen de andere ouder (druk om te kiezen)
oOmleiding; kind is het probleem in het gezin
Circulaire denkpatronen: opvattingen die problemen oplossen of in stand houden
(verantwoordelijkheidsgevoelens, opvoedingsopvatting, geven en nemen)
Lineaire vragen = gesloten vragen die de cliënt dichtbij het gesprek houden
Reflectieve vragen = informatie over gedrag aan betekenisgeving koppelen
oCirculaire vragen: gericht op gezin, verborgen interactiepatronen worden zichtbaar. Dit is reflectief
oExternaliserende vragen: het problematische gedrag wordt losgekoppeld van de cliënt
Er zijn 7 fasen van de SOS methode, die niet bedoeld zijn als protocol (duurt 1-2 jaar)
1. Voorbereiding met gezinsvoogd en gezin methode uitleggen, medewerking vragen
2. Werkrelatie met ouders en netwerk ouders vertellen hun verhaal, voorstellen gezinsvoogd
3. Veiligheidskaart doel bovenaan, gevaar en veiligheid inventarisatie, rondetafelbesprekingen
4. Verhaal in woord en beeld tekst met ouders maken, inclusief foto’s/plaatjes
5. Veiligheidsplan: voorlopige richtlijnen stappen staan in veiligheidsplan, toezicht uit netwerk
6. Rollenspel ‘similar but different’ bij ontkenning, vanuit verschillende perspectieven kijken