Colleges blok 4.1 –
diagnostiek
1
,College 1 – Introductiecollege
Doel van het blok: rekening houden met gehele context rond diagnostiek,
integratie van het kind in het systeem. De theorie die je krijgt is om verklaringen
te zoeken.
Master sluit aan bij 1.6, 2.7 en 3.4
Practicum bij testvaardigheden I, II, III en IV (+1.4, 1.5, 1.6, 2.1, 2.6, 3.4)
Blok 1.6 – de diagnostische cyclus
Komt vooral in practicum aan bod
Dit blok
4 problemen
o Onwil of onkunde
Verstandelijke beperking en comorbiditeit met
gedragsproblemen
o Van je ouders moet je het hebben
Intergenerationele ovedracht psychopathologie
o Black and white noise
Diversiteit
o Jij bent er vroeg bij!
Diagnostiek bij jonge kinderen (wat is belangrijk om rekening
mee te houden)
Tentamen: 60% MC-vragen en 40% open vragen
Ethisch dilemma: wat is je standpunt, welke belangen spelen een rol en hoe
weeg je die tegen elkaar af. Hieruit trek je een conclusie, die wordt besproken in
de nabespreking. Probeer in de ethische dilemma’s diepgang te brengen.
Nabespreking is per leerdoel en niet per bron, zoek overlap en unieke elementen.
Practicum
Doel: ontwikkelen vaardigheden om stappen van de diagnostische cyclus te
kunnen toepassen en hierover verslag te leggen. (is nodig voor BAPD)
Afsluiten met eindverslag (volgens NVO-richtlijnen) en reflectie op je eigen
handelen.
Voorbereiden van de bijeenkomsten, zie canvas.
2
,Herhaling uit Bachelor
Waar denk je aan bij diagnostiek:
Verhelderen en onderkennen van problemen
Diagnose
Verklaren; waar komt het vandaan, hoe past het in het plaatje
Kinderen
Cyclus
Testen
DSM
anamnese
Kritiek op de DSM: steeds meer zaken worden in stoornissen gevat, gedragingen
krijgen te snel een etiket. Daarnaast is niet iedereen met dezelfde stoornis
hetzelfde, maar dat doet het label wel vermoeden.
Verschil tussen classificatie en diagnostiek
Classificatie is een onderdeel van het diagnostisch proces (dus niet hetzelfde).
Het is het onderbrengen van symptomen in een categorie. Dit is vaak aan de
hand van de DSM of DC-03 (voor kinderen tot 3 jaar) of DC-05 of de ICD (voor
internationaal gebruik).
Diagnostiek is het verkrijgen van een uniek en gedetailleerd en compleet beeld
van problematiek van een specifiek individu op een specifiek moment.
Het doel van diagnostiek is om indicatiestelling en behandeling te
bevorderen. Het is breder dan classificatie.
Diagnostiek vraagt om een holistische theorie van de persoon, waarbij
verklaringen voor de klachten worden gezocht in de leergeschiedenis
(vanuit de jeugd, wat heb je van anderen geleerd), biologische en
omgevingsfactoren.
o Dus: wat heeft een kind vanuit zijn jeugd meegekregen, geleerd
van zijn ouders/anderen in de omgeving, welke biologische factoren
spelen mogelijk een rol en welke omgevingsfactoren spelen nu een
rol bij het verklaren van de problematiek van dit kind.
o Alleen met een holistisch beeld kan je een écht goed advies geven
over welke behandeling passend is voor dit kind met dit
gezinssysteem.
Je gaat vooral kijken naar de verklaringen. Om dat goed te kunnen doen en om
de integratie te maken heb je theorie nodig en daar is dit blok voor. Je hebt
kennis nodig over etiologie (wat kan de problemen verklaren), de instrumenten
(welke instrumenten kun je gebruiken) en over systemen om toe te kunnen
passen.
Waarom systematische diagnostiek?
We gebruiken de systematische diagnostiek omdat de wereld complex is. Om de
wereld te begrijpen, zijn er vuistregels (heuristiek) bedacht. Dankzij die
vuistregels kan je uit heel veel informatie snel het belangrijkste kiezen en weet
je waarop je aandacht moet focussen.
Maar het is ook een risico, namelijk dat je je aandacht té veel focust op een
bepaald aspect. Dan benader je dingen teveel vanuit je eigen referentiekader.
3
, Valkuilen als je werkt met systematische diagnostiek:
1. Teveel benadering vanuit het eigen referentiekader (ook wel:
beschikbaarheidsdiagnostiek). Als je geen hele systematische manier zou
hebben om bijvoorbeeld diagnostiek te doen, dan kan het zo zijn dat je
teveel van dit soort beschikbaarheidsheuristieken* uitgaat.
2. Als je beoordelingsfouten maakt dan leidt dat tot gebruik van onjuiste
interventies
*Beschikbaarheidsheuristiek: er komt een kind met gedragsproblemen
binnen. Je hebt heel veel voorbeelden van dat soort type gedragsproblemen bij
een kind met autisme. Dan kun je al hee snel denken: bij dit kind zal ook sprake
zijn van autisme (tunnelvisie). Dat komt doordat je die informatie het snelst
beschikbaar hebt. Dan denk je niet meer aan alternatieve stoornissen. Dat is dus
het risico als je niet heel systematisch na gaat denken over wat er nog meer aan
de hand kan zijn en wat de hypothesen zijn.
Een andere veelgemaakte fout is cirkelredenering en daaraan gerelateerd het
probleem van verdinglijking of reïficatie. Voorbeeld: ‘’dit kind is somber WANT
het heeft een depressie”.
De symptomen zijn geen verklaring voor de stoornis.
WEL GOED: Omdat het kind somber is, is het geclassificeerd met een depressie.
Belang van theoretisch kader
Diagnostische cyclus (De Bruyn)
1. Klachtenanalyse: welke klachten zijn er aan de hand? Wie ziet welk
soort klachten? Dit neem je waar als orthopedagoog vanuit het perspectief
van die mensen, je laat de cliënten vertellen wat zij zien als klachten.
o Wat brengt jullie hier: ordenen van klachten
o Verheldering van verwachtingen en hulpvraag
o Uitdiepen van de klacht en verloop van de klacht
2. Probleemanalyse: wat is er vanuit jouw orthopedagogisch kader aan de
hand, hoe kan je problemen clusteren
o Belangrijke gebeurtenissen, ontwikkelingsanamnese
o Groeperen en benoemen van problemen
o Onderzoeksvraagstellingen
3. Verklaringsanalyse: welke verklaringen zijn er voor dit probleem? Dit is
de fase waarin je gaat testen, observeren, etc. Je gaat je hypothesen
toetsen.
o Opstellen verklarende hypothesen
o Afname van testen: verklaring zoeken voor problematiek
o Komen tot een integratief beeld (!)
4. Indicatieanalyse: dit zou er aan de hand kunnen zijn en deze
behandeling past er bij. Hieruit volgt een advies.
4