Ethiek in de psychologie
1
,Hoofdstuk 1: Moraal en ethiek
1.1 Moraal
Morele vragen: gaan over goed en kwaad, te maken met opvattingen
Morele opvattingen: antwoord op vraag hoe men zich goed en verantwoordelijk kan
gedragen.
Moraal= stelsel van waarden en normen (opvattingen). Dat zijn opvattingen over wat
waardevol is in het leven. Moraal is afgeleid van woord mos, dat zede of gewoonte betekent.
Waarden en normen zijn verbonden aan een levensvisie, aan idealen over hoe het leven zou
moeten zijn. ze geven mensen een kompas, waarmee ze richting kunnen geven aan hun
leven. 5 verschillende moralen:
Hechtingsmoraal: omgang met mensen met wie we verbonden zijn, hechting en
empathie, band, relatie, vriendschappen. Mensen kunnen zich inleven in mensen
met wie ze een band hebben.
Geweldmoraal: hoe we met bedreigende situaties omgaan, immoreel (fysiek
geweld), overleving/wraak. Geweld wordt gezien als immoreel. De heersende
opvatting is dat mensen met woorden moeten uitvechten in plaats van fysiek.
Reinigingsmoraal: reinheid gekoppeld aan goede besmetting aan het kwaad,
verwering van slechte stoffen, letterlijk en symbolisch: witte vlag=onschuld
Samenwerkingsmoraal: manier waarop mensen samenwerken en omgang met
mensen die de samenwerking besmetten. elkaar, vertrouwen, collectieve
samenwerking(doel kan niet alleen bereikt worden), organiseren/onderzoek.
Door samenwerking krijgen mensen iets voor elkaar.
Beginselenmoraal: alle bovenstaande moralen zijn instinctief. Ze bepalen ons
gedrag en onze opvattingen over goed en kwaad, maar ze geven ons geen
argumenten. Beginselenmoraal doet dit wel. redelijke argumenten om te
onderbouwen waarom handeling goed en fout is.
Moraal is niet statisch. Moraal is cultuurgebonden/tijdgebonden en kan dus per context
verschillend zijn. Morele opvattingen kunnen ook veranderen in tijd. Vroeger werd
bijvoorbeeld niet druk gemaakt over dierenrechten, terwijl nu steeds meer vegetariër
worden of op dierenpartij stemmen. Ander ding wat is veranderd is bijvoorbeeld nadenken
over robots ook rechten mogen krijgen.
Wetenschappelijke en technische ontwikkelingen kunnen leiden tot nieuwe mogelijkheden
waarbij opnieuw nagedacht moet worden over de moraal. Morele vragen bijvoorbeeld: is
het acceptabel dat een arme vrouw tegen betaling draagmoeder wordt?
Morele kwesties spelen op verschillende niveaus.
Microniveau: omgang van mens tot mens,
vrienden/familieleden/kennissen/hulpverlener en cliënt
Mesoniveau: organisaties: visie en missie. Gaat over opvattingen over de missie van
een instelling en de manier waarop ze daaraan wil werken.
2
, Macroniveau: samenleving: Op de manier waarop de samenleving moet worden
ingericht. Vraagstukken over bijvoorbeeld verdeling van geld. politieke keuzes met
morele dimensie: vrijheid, gelijkheid en rechtvaardigheid
Morele waarden en normen
Morele waarden: opvattingen of voorstellingen van het goede (abstract). Ze
omschrijven wat mensen waardevol vinden en waarnaar zij streven. Zijn niet strikt
persoonlijk, maar worden gedeeld door grote groep mensen. Voorbeelden: vrijheid,
autonomie
Normen: op waarden gebaseerde handelingsvoorschriften (concreet). Spelregels die
duidelijk maken hoe je moet gedragen. Normen geven een concrete inhoud aan
waarden. Bijbel: christelijke waarden worden concreet door 10 geboden
(normen).Norm betekent norma = leiddraad
Gestolde ethiek: normen die geformaliseerd zijn in gedragscodes of wetten. Een
waarde kan op verschillende manieren vertaald worden in een norm. Voor de ene
betekent trouw iets anders dan een ander.
Te veel op normen letten -> verstarring door geen oog voor waarden. Mensen richten zich
op regel en vergeten waarom die regels er zijn. Morele opvattingen kunnen veranderen,
normen komen ter discussie te staan. Worden beïnvloedt door cultuur, levensbeschouwing,
leeftijd en sociale context.
Niet alle omgangsnormen zijn morele normen. Er zijn ook fatsoensnormen.
Fatsoennormen: ongeschreven regels (op tijd komen, kleding op werk, niet appen tijdens
hoorcollege). Niet onaangekondigd net voor avondeten langskomen, is in nederland zo. Voor
buitenland juist onbeschoft als je langs komt en ze hebben geen extra eten.
Etiquette: kleine ethiek. Goede manieren die vastleggen wat hoort en niet hoort
4 criteria te onderscheiden hierin:
1.Ernst: morele normovertreding ernstig
2.Straf: straf voor normovertreding is zwaar
3.Regelcontingentie: morele normen zijn niet/minder afhankelijk van opgeschreven regels
4.Autoriteit: morele normen zijn niet/minder afhankelijk van de goedkeuring door een
autoriteit
Juridische norm, ook wel gestolde ethiek -> regels en wetten. Morele norm bijvoorbeeld: Gij
zult niet doden. Juridische normen zijn bindend en het overschrijden daarvan kan tot
sancties leiden. TP’er ook te maken met juridische normen: cliënten mogen volgens wet hun
dossier inzien.
Omdat waarden en normen te maken hebben met opvattingen over het goede, kunnen we
de juistheid van handelen afmeten aan de waarden en normen die daarbij zijn gevolgd. We
kunnen ook kijken naar persoonlijke eigenschappen van waaruit de persoon heeft
gehandeld.
3
, Deugd: min of meer goede, vaste eigenschap van persoon die leidt tot moreel juiste
handeling -> moed, zorgzaamheid, hoop, respect enz. Komen vaak overeen met waarden.
Verschil is dat waarden abstract zijn en deugden concreet gekoppeld aan persoon. De
waarden zijn dan verinnerlijkt, onderdeel van karakter van de persoon. Deugden kunnen ook
weer per cultuur verschillen.
1.2 Ethiek
Ethiek -> ethos= zede/gewoonte. Betekent hetzelfde als moraal.
Soorten ethiek:
Descriptieve ethiek: feitelijke moraal in een gemeenschap. Het gaat hier over feiten
bijvoorbeeld: hoe gedragen mensen zich in morele kwesties en welke argumenten
gebruiken ze daarbij?
Prescriptieve/normatieve ethiek: niet om hoe mensen zich feitelijk gedragen, maar
hoe ze zich zouden moeten gedragen. Gaat niet om feitelijke beschrijving van gedrag,
maar om een voorschrift.
Meta-ethiek: achtergrondvragen die reflecteren op betekenis, herkomst, geldigheid.
Gaat om vragen als “Zijn waarden universeel of cultuurgebonden? Zijn mensen
gelijk? Hoe ziet een rechtvaardige samenleving eruit?”
Beroepsethiek: morele regels voor bepaalde groep. Als die groep een beroepsgroep
is, spreken van beroepsethiek met beroepscodes. Bijvoorbeeld de beroepscode voor
Psychologen van het NIP. En beroepscode voor TP’ers volgens de NBTP.
Ook bij beroepsethiek kun je onderscheid maken in desriptieve en prescriptieve
beroepsethiek
Descriptieve beroepsethiek: beschrijvend onderzoek naar bijv. opvattingen van
psychologen over ethische vragen. Krijgen casus met ethisch probleem voorgelegd en
een moreel oordeel. Vervolgens gaven zij aan of ze het met dit oordeel eens waren of
niet.
Prescriptieve (voorschrijvende) beroepsethiek: de beroepscodes geven aanwijzingen
hoe mensen met elkaar om moeten gaan.
Omdat normen en waarden kunnen veranderen worden de beroepscodes regelmatig
herzien.
1948 -> Universele Verklaring van de Rechten van de Mens: bepaalde rechten gelden voor
alle wereldburgers
Tegenover rechten moeten ook plichten staan> recht op onderwijs betekent
onderwijsinstanties
We moeten uitgaan van een absolute standaard, van universele waarden die altijd voor
iedereen gelden.
4