3.3 Motivation, Self-regulation and Performance – Probleem 1
Literatuur: Diefendorff, Zimmerman, Carver, Gregory, Vlaev, Marchiori & Bhattacharya
Deel 1
Wat is zelfregulatie?
Artikel Diefendorff & Lord
Definitie zelfregulatie = de capaciteit om de eigen activiteiten te sturen over tijd en onder
veranderende omstandigheden. Regulatie betreft de modulatie van gedachtes, affect,
gedrag of aandacht via opzettelijk of automatisch gebruik van specifieke mechanismes en
steunende metavaardigheden. Het gaat hierbij om controle over de zelf, waarbij de zelf
overeen moet komen met de gewenste standaards of doelen.
Zelfregulatie is centraal voor het begrijpen van de zelf en is gerelateerd aan veel
verschillende aspecten van menselijk functioneren. Het betreft zowel bewuste, opzettelijke
processen als onbewuste, automatische processen. Daarnaast zijn zelfregulerende
activiteiten relevant voor zowel intrapersoonlijke als interpersoonlijke processen. Belangrijk
voor effectieve zelfregulatie is het vermogen om in meerdere doel-omgevingen te handelen,
terwijl flexibel en context-sensitief wordt gereageerd op interne condities.
Artikel Zimmerman
Triadische definitie zelfregulatie = vanuit sociaal-cognitief perspectief wordt zelfregulatie
gezien als een interactie van persoonlijke, gedragsmatige en omgevings- triadische
processen. Het gaat niet alleen om gedragsmatige vaardigheden in het zelf-controleren van
contingencies (= associaties) uit de omgeving, maar ook de kennis en het gevoel van
persoonlijke controle om deze vaardigheden uit te oefenen in relevante contexten.
Zelfregulatie verwijst naar de zelfgeproduceerde gedachtes, gevoelens en acties die zijn
gepland en cyclisch zijn aangepast aan het behalen van persoonlijke doelen.
Zelfregulatie wordt beschreven als cyclisch, omdat de feedback van eerdere prestaties wordt
gebruikt om aanpassingen te maken tijdens huidige pogingen. Zulke aanpassingen zijn nodig,
omdat persoonlijke, gedragsmatige en omgevingsfactoren constant veranderen tijdens de
loop van leren en presteren. Deze moeten daarom worden geobserveerd door middel van
drie zelf-georiënteerde feedback loops:
Behavioral self-regulation: bevat zelf-observerende en
strategisch aangepaste prestatieprocessen, zoals de
eigen methode van leren.
Environmental self-regulation: verwijst naar het
observeren en aanpassen van omgevingscondities of
uitkomsten.
Covert self-regulation: betrekt monitoren en het
aanpassen van cognitieve en affectieve staten, zoals
het inbeelden van relaxen.
1
,De accuraatheid en constantheid van zelfmonitoring van deze triadische bronnen heeft
direct invloed op de effectiviteit van hun strategische aanpassingen en de aard van hun
zelfgeloven. Deze triadische feedback loops vallen onder de open-loop view, waarbij
prestatie discrepanties proactief worden verhoogd door doelen te verhogen en meer
uitdagende taken te zoeken. Hiertegenover staat de closed-loop view, waarbij zelfregulatie
wordt beperkt tot het reactief verlagen van prestatie discrepanties tegen een niet-
veranderende standaard.
Wat zijn voorspellers van zelfregulatie? + Wat zijn verschillende soorten zelfregulatie?
Artikel Zimmerman
Fases = volgens een sociaal-cognitief perspectief vallen zelfregulerende processen en
geloven in drie cyclische fases.
A. Forethought phase: deze fase onderscheid twee categorieën.
1) Task analysis: bestaat uit doelen stellen en strategisch plannen.
- Goal setting: verwijst naar de beslissing van specifieke uitkomsten van leren of
prestatie. De doelsystemen van hoog zelf-gereguleerde individuen zijn
hiërarchisch georganiseerd, zodat procesdoelen werken als middelen om hogere
doelen te bereiken. Deze procesdoelen zijn niet enkel checkpunten op het pad
naar het behalen van doelen op hoger niveau, maar zij verkrijgen persoonlijke
betekenis omdat ze vooruitgang bewijzen.
- Strategic planning: leerlingen hebben methodes nodig die geschikt zijn voor de
taak en de setting om een skill optimaal uit te voeren. Zelfregulerende
strategieën zijn doelgerichte persoonlijke processen en acties gericht op het
verkrijgen van een skill. Goed geselecteerde strategieën verbeteren prestatie
door het helpen van cognitie, het controleren van affect en het sturen van
motorische uitvoering. Doordat intrapersoonlijke, interpersoonlijke en
contextuele condities veranderen, moeten individuen hun doelen en keuze van
strategieën continu aanpassen (vb. doordat een skill ontwikkelt).
2) Self-motivational beliefs: zelfregulerende vaardigheden hebben weinig waarde als
een persoon zichzelf niet kan motiveren om deze te gebruiken. Van belang zijn
daarom een aantal zelf-motivationele geloven.
- Self-efficacy & outcome expectations: self-efficacy verwijst naar persoonlijke
geloven over het hebben van de middelen om effectief te leren of presteren.
Uitkomstverwachtingen hebben daarentegen betrekking op de verwachte
gevolgen of uitkomsten van het bereiken van een bepaald doel. De bereidheid
van een persoon om hun zelfregulerende inzet uit te voeren is afhankelijk van
hun zelfregulerende efficacy, oftewel geloven over hun capaciteit om specifieke
onderdelen van functioneren te plannen en controleren. Deze efficacy geloven
zouden causaal invloed hebben op regulerende processen, zoals leerstrategieën,
tijdsmanagement, zelfmonitoring, zelfevaluatie en doelstelling.
o Self-efficacy kan doelstelling beïnvloeden: hoe sterker mensen geloven
dat ze capabel zijn, hoe hoger de doelen die zij voor zichzelf stellen en hoe
2
, sterker ze betrokken blijven bij deze doelen. Wanneer mensen met hoge
self-efficacy hun doelen niet behalen, verhogen zij hun inzet.
o Doelstelling kan self-efficacy beïnvloeden: het hebben van hiërarchische
doelen kan self-efficacy verhogen, doordat zij met elk subdoel vooruitgang
boeken en dus onmiddellijk tevredenheid ervaren.
- Intrinsic interest & goal orientation: individuen die procesdoelen willen behalen,
beginnen de uitkomstbeloningen te zien als mijlpalen in een levenslang mastery
proces. Op deze manier leidt het behalen van procesdoelen tot een gevoel van
intrinsieke motivatie dat extrinsieke uitkomsten kan aanvullen of zelfs
overschrijden. Het hebben van zo’n process goal orientation zou leiden tot
motivatie en betere prestatie dan het hebben van een outcome goal orientation.
B. Performance or volitional control phase
1) Self-control: deze processen helpen leerlingen en presteerders om te focussen op de
taak en hun inzet te optimaliseren.
- Self-instruction: betrekt het openlijk of niet-openlijk beschrijven van hoe er te
werk moet worden gegaan als men een taak uitvoert. Zulke verbale
beschrijvingen van de taak zouden het leren van studenten verbeteren.
- Imagery: het vormen van mentale beelden is een andere techniek die kan helpen
bij het coderen van informatie en bij prestatie.
- Attention focusing: is bedoeld om de eigen concentratie te verbeteren en andere
interne processen en externe events uit te sluiten. Verschillende technieken
kunnen worden gebruikt om de controle van aandacht te verbeteren, zoals het
structureren van de omgeving om afleidingen te elimineren. Deze techniek is een
essentiële strategie voor effectief studeren.
- Task strategies: verbeteren leren en prestatie door de taak te reduceren tot de
essentiële onderdelen en deze betekenisvol te herorganiseren. Vb. de
belangrijkste punten uit een geschiedenisles in chronologische volgorde zetten.
2) Self-observation: verwijst naar het volgen van specifieke aspecten van de eigen
prestatie, de condities van de omgeving, en de effecten die worden geproduceerd.
Hierdoor kunnen zo nodig de juiste aanpassingen worden gemaakt. Het stellen van
hiërarchische procesdoelen tijdens de eerste fase vergemakkelijkt selectieve
zelfobservatie, omdat deze doelen focussen op specifieke processen en nabije
events. Een aantal kenmerken beïnvloeden de effectiviteit van zelfobservatie:
1. Temporal proximity: hierbij gaat het om de tijd tussen de actie en de
zelfobservatie. Wanneer zelf-feedback vertraagd is, kan een persoon niet
tijdig zijn of haar gedrag corrigeren.
2. Informativeness: het oefenen van een skill in een gestandaardiseerde setting
kan de informativiteit van de resultaten verbeteren (geen andere effecten).
3. Accuracy: individuen die hun acties verkeerd waarnemen of verdraaien,
kunnen deze niet op de juiste manier corrigeren.
4. Valence: het monitoren van negatieve aspecten van het eigen functioneren
kan de motivatie om deze activiteiten te zelf-reguleren verminderen. Het is
vaak beter om de behaalde successen te monitoren en niet de tekorten.
3