Samenvatting ontwikkelingspsychologie, hoofdstuk 8.1, 8.2, 9,
10, 11.1, 12, 13, 14.1, 15.1, 15.2 en 16.1
Hoofdstuk 8 De fysieke ontwikkeling in de peuter- en
kleutertijd
8.1 Fysieke groei
8.1.1 Het groeiende lichaam
Een gemiddeld Nederlands kind weegt twee jaar na de geboorte tussen de 11,5 en 12,5 kilo en is 90
cm lang. Een kind van zes is gemiddeld 20 kilo en bijna 120 cm lang.
Individuele verschillen in lengte en gewicht
Achter de gemiddelde zijn er grote individuele verschillen. Bovendien worden de verschillen tussen
jongens en meisjes in de peuter- en kleutertijd groter. Rond het 6 de levensjaar zijn gemiddeld jongens
langer en zwaarder dan meisjes.
Daarnaast zijn er verschillen in economische ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden. Door de
betere voeding en gezondheidszorg zijn kinderen aanzienlijk groter. Een 6-jarige in Bangladesh is net
zo lang als een 4-jarige in Zweden.
Veranderingen in lichaamsvorm en-verhoudingen
In de kleutertijd verliezen kinderen hun mollige en ronde vormen en worden ze slanker. Ze verbranden
het vet dat ze aan hun babytijd hebben over gehouden en verliezen hun ronde buik. Hun armen en
benen worden langer en de verhouding tussen het hoofd en de rest van het lichaam gaat meer lijken
op die bij volwassenen. Op het 6de levensjaar komen de verhoudingen overeen met een volwassenen.
8.1.2 De groeiende hersenen
Van alle delen van het lichaam groeien de hersenen het snelst. Bij het groeien van de hersenen speelt
de toename van het aantal verbindingen tussen cellen een belangrijke rol. Deze onderlinge
verbindingen maken complexere communicatie tussen neuronen mogelijk en zorgen voor snelle
ontwikkeling van cognitieve vaardigheden. Daarnaast stijgt de hoeveelheid myeline, de
beschermende isolatielaag rond onderdelen van neuronen, waardoor de overdracht van
zenuwsignalen door de hersencellen versnelt en het gewicht van de hersenen toeneemt.
Aan het eind van de kleutertijd zijn er vooral bepaalde delen van de hersenen bijzonder hard gegroeid.
Het corpus callosum (een bundel zenuwvezels die de twee hersenhelften met elkaar verbindt) wordt
bijvoorbeeld aanzienlijk dikker en ontwikkeld 800 miljoen vezels die de hersenfunctie tussen de twee
helften helpen coördineren.
Lateralisatie
Lateralisatie is het proces waarbij bepaalde functies hun plek eerder in de ene hersenhelft dan in de
andere hersenhelft vinden. Deze wordt tijdens de kleuterjaren uitgesprokener. Bij de meeste mensen
richt de linkerhersenhelft zich op taken waarvoor verbale competentie nodig is (praten, lezen, denken
en redeneren) en de rechterhersenhelft op zijn eigen sterke kanten, met name op non-verbale kanten
(inzicht, herkenning van patronen en tekeningen).
De hersenhelften beginnen ook op een andere manier informatie te verwerken. De linkerhelft benadert
informatie sequentieel (één stukje informatie tegelijk). De rechterhelft benadert informatie als één
geheel.
De hersenhelften zijn afhankelijk van elkaar en de verschillen zijn klein. Ook met de verschillende
taken hebben de hersenhelften elkaars hulp nodig. De ene hersenhelft zou zelfs taken van de andere
over kunnen nemen. Als een hersenhelft beschadigd raakt neemt de andere hersenhelft taken
gedeeltelijk of in zijn geheel over.
1
,Binnen het literalisatieproces bestaan veel individuele verschillen. Zo kan het liggen aan of je links of
rechtshandig bent.
8.1.3 Het verband tussen groei van de hersenen en cognitieve ontwikkeling
Neurowetenschappers hebben belangrijke ontdekkingen gedaan over de relatie tussen de cognitieve
ontwikkeling en de hersenontwikkeling. Zo zijn er perioden in de kindertijd waarin de hersenen een
ongebruikelijke groeispurt maken. In deze periode zijn er ook vorderingen op cognitief gebied te zien.
Uit een ander onderzoek kwam dat de hoeveelheid myeline, waarschijnlijk in lijn is met de groeiende
cognitieve vaardigheden van kleuters.
Het is nog niet duidelijk of de cognitieve ontwikkeling in verband staat met de hersenontwikkeling. Het
is wel duidelijk dat een beter inzicht in de fysiologische aspecten van de hersenen uiteindelijk
belangrijke gevolgen zal hebben voor ouders en leerkrachten.
8.1.4 De ontwikkeling van de zintuigen
De hersenontwikkeling heeft ook invloed op de ontwikkeling van de zintuigen. Zo leidt de rijping van
de hersenen in de kleutertijd tot een betere beheersing van oogbewegingen en het vermogen om
scherp te stellen. Kleuters blijven wel moeite hebben met het scannen van een groepje lettertjes, wat
nodig is om gedrukte teksten te lezen. Kleuters richten zich dan vaak op een gedeelte van het woord
en proberen de rest te raden. Pas als een kind een jaar of 6 is, kan die effectief scherpstellen en
scannen.
Bij kleuters begint zich ook een geleidelijke verschuiving te ontstaan in de manier waarop ze
samengestelde objecten zien. Kleuters kunnen in tegenstelling tot volwassenen zich nog niet
concentreren op het geheel, maar zullen zich concentreren op de onderdelen. Zo zal een kleuter de
afbeelding hieronder niet herkennen als een poppetje, maar als een stuk watermeloen en een banaan
enz. Kinderen kunnen dit pas als ze 7 of 8 jaar zijn. Dit aspect wordt ook wel perceptuele
schematisering genoemd.
Ook het gehoor wordt scherper in de kleuterjaren. De buis van Eustachius (die geluiden van het
buitenste deel van het oor naar het binnenste deel verplaatst) ligt bij de geboorte helemaal horizontaal
en gaat in de kleuterjaren meer in een hoek liggen. Door deze verandering hebben kleuters vaak in de
kleuterjaren oorpijn. De verbetering van het gehoor is echter klein. Het enige wat kleuters niet kunnen
is specifieke geluiden isoleren van andere geluiden. Vandaar dat een kleuter in groepssituaties vaak is
afgeleid door geluiden.
2
, 8.2 Motorische ontwikkeling
8.2.1 De grove motoriek
Hieronder in de tabel zijn de belangrijkste grove motorische vaardigheden samengevat die zich tijdens
de peuter- en kleuterleeftijd voordoen.
3-Jarige 4-Jarige
5-Jarige
Kan niet plotseling draaien of Heeft meer controle over stoppen en Kan effectief starten, draaien en
stoppen. starten van bewegingen en over stoppen tijdens spelletjes.
draaien.
Springt met beide voeten tegelijk. Springt gemiddeld tot 70 centimeter Springt vanuit een aanloop tot 90
ver. centimeter ver.
Loopt zelfstandig een trap op, met Loopt, Mits geholpen, met de ene Loopt zelfstandig een lange trap af
beurtelings gebruik van de ene en de voet na de andere een lange trap af.
andere voet.
Staat minstens vijf seconden op één Hinkelt 4 tot 6 stappen op één been. Hinkelt met gemak een afstand van
been. vijf meter.
Activiteitsniveau
De vooruitgang van de grove motoriek hangt ook samen met de hersenontwikkeling en de
myelinevorming rond neuronen. In dit geval gaat het om myelinevorming in gebieden van de hersenen
die te maken hebben met evenwicht en coördinatie. Verder ontwikkelen motorische vaardigheden zich
snel omdat peuters en kleuters veel oefenen. Hun algemeen activiteitsniveau ligt hoog: peuters en
kleuters zijn voortdurend in beweging.
Over het algemeen is de peuter en kleuterleeftijd de actiefste periode van het leven. Er zijn echter
onderlinge verschillen die bepaald worden door genetische en omgevingsfactoren. Zo zijn bepaalde
culturen en opvoedingsstijlen van ouders restrictiever en stimuleren zij het kind om rustiger te spelen.
Ook kan een baby vanaf de geboorte al een drukke of rustige baby zijn en daarom minder actief zijn.
Genderverschillen in grove motorische vaardigheden
De grove motoriek verschilt bij meisjes en jongens. Het is genetisch bepaald dat jongens sterker zijn
en een hoger activiteitsniveau hebben dan meisjes. Meisjes zijn weer beter in activiteiten waarbij de
coördinatie tussen armen en benen nodig is.
Naast genetisch spelen ook sociale factoren mee bij de genderverschillen in de grove motoriek.
Naarmate kinderen ouder worden, wordt gender steeds bepalender voor het soort activiteiten dat de
maatschappij acceptabel vindt voor meisjes en jongens. In deze activiteiten zullen de meisjes en
jongens zich beter ontwikkelen dan het andere geslacht.
Ongeacht de verschillen is er bij iedereen grote verbetering te zien in de grove motorisch ontwikkeling
in de peter- en kleuterjaren.
3
, 8.2.2 De fijne motoriek
Bij de fijne motoriek gaat het om subtielere lichaamsbewegingen die nodig zijn bij bijvoorbeeld het
knippen en veters strikken. Voor deze vaardigheden is veel oefenen nodig. Tegen de tijd dat kinderen
4 jaar zijn, zijn hun fijne motorische vaardigheden aanzienlijk verbeterd.
3-Jarige 4-Jarige 5-Jarige
Knipt papier Vouwt papier in driehoeken. Vouwt papier in helften en kwarten.
Plakt met behulp van de vingers Schrijft naam Tekent driehoek, rechthoek en cirkel
Tekent 0 en + (rondjes en plusjes) Rijgt kralen (een voor een in een Kan de juiste pengreep hanteren.
ritme).
Tekent poppetjes Kopieert X (schuine gekruiste lijnen). Schrijft letters na.
Maakt eenvoudige puzzels Opent knijpers en zet ze ergens op Schrijft twee korte woorden na.
vast.
8.2.3 Zindelijk worden: wanneer en hoe?
Over zindelijkheid zijn er veel verschillende meningen. Volgens sommige moeten ouders flexibel zijn
met de zindelijkheidstraining en er pas mee beginnen als het kind er klaar voor is. Andere pleiten
ervoor dat de zindelijkheidstraining vroeger begint. Er zijn ook voorstanders voor de elimination
communication theorie, waarbij baby’s geen luiers dragen en verzorgers al vanaf de geboorte door
middel van timing en signalen van de baby ervoor zorgen dat de baby zijn behoeften op een geschikte
plek kan doen. De theorie gaat ervan uit dan kinderen instinctief tegen het bevuilen van zichzelf zijn.
Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) geeft aan dat het tijdstip om te starten met de
zindelijkheidstraining en de duur ervan verschilt per kind en er pas mee begonnen mag worden als het
kind eraan toe is. Het kind moet bijvoorbeeld:
► Eerst controle krijgen over de blaas en ingewanden (vindt meestal spontaan en rond het tweede
levensjaar plaats).
► Het kind moet interesse tonen voor het plassen (vaak tussen de 1,5 en 2 jaar). Vanaf 3 jaar
beginnen ouders meestal met het kweken van interesse.
► Er vinden verschillende rijpheidssignalen plaats:
▸interesse voor het potje
▸het vermogen om duidelijk te maken dat het moet plassen of dat het een natte luier heeft.
▸ signalen die wijzen op een grotere blaascapaciteit. Bijvoorbeeld: een droge luier na het
middagdutje.
Als kinderen zich verzetten tegen de training is het verstandig deze uit te stellen.
Zelfs als kinderen overdag zindelijk zijn duurt het wel even tot zij in de nacht hun blaas en ingewanden
onder controle hebben. Bijna alle kinderen worden op een gegeven moment geheel zindelijk als ze
ouder worden en hun spieren beter kunnen beheersen. Als een kind niet zindelijk wordt en het zich
daar druk over maakt, zijn er verschillende strategieën mogelijk. Methode waarin het kind wordt
beloond als ze droog blijven en een plaswekker helpen goed.
8.2.4 Links-of rechtshandigheid
Aan het einde van de kleutertijd vertonen de meeste kinderen een duidelijke voorkeur voor een
bepaalde hand: ze hebben links- of rechtshandigheid ontwikkeld. Sommige signalen van die
voorkeur zijn als aanwezig in de baby perioden, omdat de aanleg aanwezig is in het brein, alleen nog
niet stevig is verankerd. Bij veel kinderen manifesteert die verankering zich rond het 5 de of 6de
levensjaar. Ongeveer 90% van de kinderen heeft een voorkeur voor rechts en 10% voor links. Meer
jongens dan meisjes zijn linkshandig en een enkeling blijft tweehandig en gebruiken beide handen met
evenveel gemak.
Vroeger dwongen leraren kinderen met rechts te schrijven, maar dat is tegenwoordig niet meer zo. Al
hoe wel veel dagelijkse voorwerpen wel zijn gemaakt voor rechtshandigen.
4