Sociale Psychologie TiU
Sociale Psychologie (9e editie) - Aronson, Wilson, Akert, Sommers
MechteldC
Samenvatting Sociale Psychologie
-Hoofdstuk 1 - Inleiding tot de sociale psychologie-
Psychologie is de wetenschap van het gedrag en de psychische processen van het individu.
Sociale psychologie is de wetenschap die bestudeert hoe de gedachten, gevoelens en
gedragingen van mensen worden beïnvloed door de echte of denkbeeldige aanwezigheid van
anderen. De kern hiervan is sociale invloed: we worden allemaal beïnvloed door anderen.
Vaak wordt er gedacht aan rechtstreekse pogingen tot overhalen (“Kom op, neem nog een
biertje; we nemen er allemaal nog één.”), maar sociale invloed is meer dan dat, het omvat onze
gedachten, gevoelens en zichtbare handelingen. Daarnaast heeft het meer uitingsvormen dan
alleen de doelbewuste pogingen tot overreding, bijvoorbeeld slechts de aanwezigheid van
anderen. Sociale psychologie beweegt zich tussen sociologie, die algemene wetten en
theorieën over samenlevingen en persoonlijkheidspsychologie, wat zich vooral richt op de
individuele verschillen, de aspecten van de persoonlijkheid die mensen onderscheiden van
anderen. Sociaal psychologen richten zich op het identificeren van de universele
eigenschappen van de menselijke natuur die ervoor zorgen dat iedereen gevoelig is voor
sociale invloed, onafhankelijk van sociale klasse of cultuur. Het kijkt naar de manier waarop
mensen beïnvloed worden door het construct, de manier waarop mensen de sociale wereld
waarnemen, begrijpen en interpreteren.
We testen onze hypothesen, een als voorlopige waarheid aangenomen maar nog te bewijzen
veronderstelling, over gedrag op een empirische (op waarneming en onderzoek gebaseerd) en
systematische manier. Onderzoek is vaak gericht op de determinanten, bepaalde factoren in
een ontwikkeling of toestand, van gedachten, gevoelens en gedragingen van mensen. Vaak
vergeet men bij het identificeren van gedrag rekening te houden met de situatie. Attributie is
het toeschrijven van oorzaken aan het eigen of aan andermans gedrag en het daarmee
voorzien van verklaringen. Een fundamentele attributiefout is de neiging om ons eigen en
andermans gedrag volledig toe te schrijven aan persoonlijkheidstrekken en het effect van de
sociale invloed en de actuele situatie te onderschatten.
Het behaviorisme is een stroming in de psychologie die de stelling verdedigt dat men, om
menselijk gedrag te kunnen begrijpen, slechts hoeft te kijken naar de bekrachtigende
eigenschappen van de omgeving. Gedrag dat positief bekrachtigd wordt, zal worden herhaald.
Ze vergaten echter het belang van de manier waarop mensen hun omgeving interpreteren. Je
reactie hangt namelijk niet af van hoe en of een persoon je bekrachtigd, maar hoe jij dat
interpreteert. De manier waarop mensen de sociale situatie interpreteren vormt de basis van de
gestaltpsychologie, dit is een stroming in de psychologie die het belang benadrukt van het
bestuderen van de persoonlijke (subjectieve) manier waarop een object wordt waargenomen,
ipv het bestuderen van de manier waarop de objectieve, fysieke eigenschappen van het object
1
, Sociale Psychologie TiU
Sociale Psychologie (9e editie) - Aronson, Wilson, Akert, Sommers
MechteldC
zijn samengevoegd. Je moet je richten op de fenomenologie van de waarnemer, op hoe een
object op hem of haar overkomt, ipv op de afzonderlijke objectieve elementen van het object.
Sociaal gedrag is doelgericht. We worden gedreven door doelen en motieven. Er zijn twee
essentiële motieven:
- De behoefte aan een positief zelfbeeld, mensen willen zichzelf beschouwen als goed,
competent en beschaafd en hun wereld- en zelfbeeld daardoor een bepaalde draai
geven. Dit kan negatief worden, wanneer mensen hierdoor hun acties rechtvaardigen en
er niet van leren. Dit zorgt ervoor dat ze dingen gaan doen die paradoxaal lijken.
- De behoefte om de wereld accuraat waar te nemen. Sociale cognitie is hoe mensen
denken over zichzelf en de sociale wereld en hoe ze sociale informatie selecteren,
interpreteren, herinneren en gebruiken om oordelen te vormen en beslissingen te
nemen. Soms beïnvloeden onze verwachtingen over de sociale wereld ons vermogen
om die wereld accuraat waar te nemen.
- Andere motieven zijn: biologische drijfveren (honger/dorst), angst, de belofte van liefde
goedkeuring en andere beloningen waarbij sprake is van sociale uitwisseling, controle.
-Hoofdstuk 2 - Methodologie: hoe doen sociaal-
-psychologen onderzoek?-
Resultaten van onderzoeken lijken achteraf nogal voor de handliggend, dit heet de hindsight
bias, de neiging van mensen om hun vermogen om een uitkomst te voorspellen te overdrijven
nadat ze te weten zijn gekomen hoe die uitkomst eruit ziet. Er zijn drie methodes van onderzoek
doen:
- De observationele methode - beschrijven: Wat is de aard van het fenomeen?
Dit is een techniek waarbij een onderzoeker mensen observeert en zijn of haar metingen
over hun gedrag systematisch vastlegt. Deze methode is handig bij het beschrijven van
een bepaalde groep mensen of een bepaald type gedrag. Een voorbeeld is etnografie,
een methode waarbij een onderzoeker probeert een groep of cultuur te begrijpen door
die van binnenuit te observeren, zonder de groep zijn eigen normen en waarden op te
leggen. Dit is de belangrijkste methode van de culturele antropologie, de studie naar
menselijke culturen en samenlevingen. Om te kijken of de observator wel nauwkeurig te
werk gaat is het belangrijk dat er sprake is van interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, de
mate van overeenkomst tussen de resultaten van twee of meer mensen die
onafhankelijk van elkaar een dataset observeren en coderen. De observationele
methode beperkt zich niet tot observaties van reëel gedrag, de onderzoeker kan ook een
analyse van archieven uitvoeren, dit is een vorm van de observationele methode
waarbij de onderzoeker de verzamelde documentatie (de archieven) van een cultuur
onderzoekt (bijv dagboeken, romans en kranten).
2
, Sociale Psychologie TiU
Sociale Psychologie (9e editie) - Aronson, Wilson, Akert, Sommers
MechteldC
Problemen met deze methode zijn dat er geen informatie is over waarom een effect er is
en dat sommige soorten gedrag moeilijk observeerbaar zijn, omdat ze zelden of alleen in
de privésfeer voorkomen.
- De correlationele methode - voorspellen: Als we x kennen, kunnen we y dan
voorspellen? Met deze methode worden twee variabelen systematisch gemeten en
wordt vastgesteld in welke mate deze variabelen samenhangen. Dergelijke relaties
worden uitgedrukt in een correlatiecoëfficiënt. Een negatieve waarde betekent dat als
bij variabele A de waarde omhoog gaat, de waarde bij variabele B daalt en vice versa.
Bij een positieve correlatie nemen de waarden van allebei de variabelen toe. Het kan
ook zijn dat er geen verband is, dan is de waarde 0. Deze methode wordt vaak gebruikt
in vragenlijstonderzoek (surveys), dit is onderzoek waarin aan een representatieve
steekproef van mensen (vaak anonieme) vragen gesteld worden over hun attitudes of
gedrag. Voordelen van surveys zijn dat de onderzoekers een beeld kunnen vormen van
de relatie tussen variabelen die moeilijk te observeren zijn. Een ander voordeel is de
mogelijkheid om een representatieve steekproef te nemen van de bevolking. Dit kan met
een aselecte steekproef/at random (randomisatie)/willekeurige steekproef, doordat
iedereen in de populatie hierbij evenveel kans heeft om geselecteerd te worden voor de
steekproef. Zolang dit gebruikt wordt, kunnen we ervan uitgaan dat de antwoorden van
de steekproef redelijk goed overeen zullen komen met die van de gehele populatie.
Nadelen van surveys is de nauwkeurigheid van de antwoorden, als deelnemers hun
eigen gedrag moeten voorspellen, zorgt dit voor onnauwkeurigheid. Een ander nadeel is
dat mensen vaak sociaal wenselijk antwoorden. De belangrijkste tekortkoming van de
correlationele methode is dat het alleen vertelt dát twee variabelen samenhangen, het
zegt niks over de oorzaak of causale verbanden.
- De (quasi)experimentele methode - causaliteit: Is variabele x de oorzaak van variabele
y? Deze methode is de enige methode om causale verbanden vast te stellen. Hierbij
wordt de situatie gemanipuleerd door de onderzoeker. Dit gebeurt door manipulatie van
de onafhankelijke variabele, de variabele die een onderzoeker verandert of varieert om
te zien of dat effect heeft op een andere variabele. Daarna observeren ze dan het effect
op de afhankelijke variabele, de variabele die de onderzoeker meet om te zien of die
wordt beïnvloed door de onafhankelijke variabele. De onderzoeker heeft de hypothese
dat de afhankelijke variabele afhangt van de onafhankelijke variabele. Interne validiteit
is de mate die aangeeft dat de onafhankelijke variabele van invloed is op de afhankelijke
variabele, dat bereiken we door alle irrelevante variabelen te beheersen en door mensen
willekeurig toe te wijzen aan verschillende experimentele condities. Oftewel: meet het
onderzoek wel wat het moet meten? In quasi-experimenteel onderzoek worden
proefpersonen niet random verdeeld over de condities. Het kan natuurlijk zo zijn dat per
toeval de groepen toch niet gelijk zijn, daarom wordt bij analyse ook gekeken naar de
overschrijdingskans (p-waarde), dit is een met statistische technieken berekend getal
dat vertelt hoe waarschijnlijk het is dat de resultaten van een experiment bij toeval zijn
ontstaan en niet als gevolg van de onafhankelijke variabele. Resultaten mogen
significant worden genoemd als de waarschijnlijkheidswaarde minder dan 5 procent is
3