Dwang en verslaving aantekeningen deeltentamen 1
College 1: introductie
Compulsiviteit: doorgaan met gedrag ondanks dat iemand zich bewust is van duidelijk
onwenselijke consequenties
Transdiagnostisch perspectief: gemeenschappelijke onderliggende factoren
Achtergrond college 1
Het aantal mensen dat ooit een drug heeft gebruikt is veel groter dan de groep die
uiteindelijk verslaafd wordt. Er is een grote mate van onderbehandeling, bijvoorbeeld bij
alcohol (maar 4%). Dit komt mogelijk door stigma maar ook omdat artsen het niet tijdig
herkennen. Drugsmisbruik zorgt voor grote kosten voor gezondheidszorg (maar ook verzuim
en misdrijven). Succesvolle detoxificatie betekent niet dat iemand genezen is. Verslaving is
een chronische, relapsing stoornis (bv. stoppen met roken door zwangerschap). GHB kent
een hoog terugvalpercentage, alcohol minder. Hoe meer comorbiditeit, hoe meer terugval.
Drugs leiden op directe of indirecte manier tot dopamine afgifte in de nucleus accumbens,
wat een belangrijke rol speelt in hun verslavende effect. Soorten drugs:
1. Verdovende middelen kalmerend, minder alert, soms slaperig roes
- Alcohol: bij hoge alcoholconcentratie in het bloed treedt vervormende waarneming,
vertraagde reactietijd, verminderde motorische coördinatie en slaperigheid op.
Ontremmend in emoties, wat resulteert in warrigheid en agressie. Alcohol is een
GABA-agonist (versterkt de werking van GABA). GABA is een neurotransmitter met
een inhiberende werking op de activiteit van hersencellen.
Sederende-hypnotische drugs:
- Barbituraten: angst remmende en slaap bevorderende drugs (worden tegenwoordig
vervangen door benzodiazepines die veiliger zijn). Bij veelvuldig gebruik bouw je
tolerantie op tegen de sederende werking van barbituraten maar de dodelijke dosis
blijft onveranderd. Er is dus een groot risico op een (dodelijke) overdosis.
- Benzodiazepinen: vaak toegepast binnen geneeskunde. Hebben een angst
remmende en sederende werking maar ook spierverslappende eigenschappen.
- Opiaten: vergelijkbaar effect als endorfines in het brein (neurotransmitters die pijn
en spanning verminderen). Heroïne (opiumderivaat) valt hier ook onder en is zeer
verslavend, werkt verdovend en pijnstillend. Angst en negatieve gevoelens worden
minder gevoeld. Risico’s van gebruik van heroïne zijn psychische gevoelloosheid,
depressie, verstopping, impotentie, ondervoeding en infecties als hepatitis of HIV.
Morfine wordt als pijnstiller toegepast in de reguliere geneeskunde en is ook zeer
verslavend. Methadon wordt vaak aangeboden om verslaafden te helpen hun
drugsmisbruik af te bouwen en ontwenningsverschijnselen tegen te gaan maar het
gebruik hiervan is niet zonder risico.
2. Stimulerende middelen stimulantia stimuleren de werking van het sympathische
zenuwstelsel, bereiden het lichaam voor op actie door het verhogen van hartslag en
bloeddruk en verwijding van longblaasjes. Leiden tot snellere reactietijd en alertheid.
Tabak, koffie, cocaïne en amfetamine vallen hieronder.
1
, - Cafeïne: lage doseringen nodig voor positieve effecten van alertheid en
reactievermogen. Ontwenningsverschijnselen zijn minimaal (lichte hoofdpijn).
Cafeïne is een adenosine-antagonist. Adenosine is een neurotransmitter die
voornamelijk remmende effecten heeft.
- Nicotine: stimuleert de nicotine-acetylcholinereceptor (nAChr). Leidt tot activatie van
het sympathische zenuwstelsel. Nicotine en dopamine leiden tot verslavende
effecten, de schadelijke effecten komen door koolmonoxide en teer.
Nicotinepleisters en nicotinekauwgums zijn gezonde alternatieven.
- Amfetamine/speed: oppeppend middel in de vorm van poeder of pil die in het lab
wordt geproduceerd. Blokkeert de heropname van dopamine, noradrenaline en voor
een deel serotonine waardoor er meer neurotransmitters overblijven in de synaps.
Langdurig gebruik kan leiden tot psychose gekenmerkt door hallucinaties, paranoia
en stemmingswisselingen. Concentratie verbetert en vermoeidheid wordt
onderdrukt. Risico’s zijn angst, achterdocht, wanen, agressie, afname van eetlust,
tandenkransen, kaakklem, hartkloppingen en oververhitting.
- Cocaïne: leidt tot toename van dopamine in het brein, evenals norepinephrine en
serotonine. Veroorzaakt een positief, zelfverzekerd en energiek gevoel. Risico’s van
gebruik zijn hartkloppingen, verwardheid, somberheid en achterdocht. Wanneer het
stimulerende effect verdwijnt na gebruikt, ervaart de gebruiker ‘crashing’(hoofdpijn,
duizeligheid en depressieve stemming). Er treed ook vaak gewichtsverlies, angst,
agressie en uitputting op. Het grootste gevaar is een overdosis.
3. Psychedelica en aanverwante stoffen geestverruimende middelen die ervoor
zorgen dat je de wereld anders beleeft. Werken op waarneming en cognitie maar
indirect ook op emoties.
- Cannabis: werkzame bestanddeel is THC, leidt tot meer excitatie. Werkt op de
waarneming en geeft een ontspannend effect. Bij langdurig gebruik is er kans op het
krijgen van een psychose.
- Extacy: partydrug. Effecten zijn euforische stemming, tandenkransen, verwardheid en
intensere waarneming.
- LSD: werkt op het serotonerge systeem. Kan waanvoorstellingen en hallucinaties
veroorzaken. Kan ook zorgen voor extreme stemmingen, zowel geluk als
doodsangsten.
Tolerante en ontwenningsverschijnselen
Bij herhaald middelengebruik van tolerante optreden. Dit is een afname van het effect van
een stof bij chronische toediening. Er is een steeds hogere dosis nodig om hetzelfde effect te
bereiken. Dan ontstaat het risico op een (dodelijke) overdosis. Ook ontstaan er na langdurig
gebruik ontwenningsverschijnselen bij onthouding. Drugs worden genomen omdat ze
plezierig zijn (positieve bekrachtiging) en na tolerantie worden ze genomen om
ontwenningsverschijnselen te vermijden (negatieve bekrachtiging) = opponente-processen
theorie. Echter lijkt terugval in middelengebruik na een lange periode van abstinentie pas
plaats te vinden lang nadat de ontwenningsverschijnselen zijn verdwenen. Craving
(geconditioneerde stimuli die geassocieerd zijn met drugs) spelen hierbij een belangrijke rol,
net als aangeleerde gewoontes en verstoorde cognitieve controlefuncties. Craving is als
nieuw symptoom opgenomen in de DSM 5 in vergelijking met de DSM V.
2
, College 2: drug craving en het brein
Het hersenziekte model: plaatst het accent op de rol van het brein in verslaving. Wordt
gezien als hersenziekte die beïnvloed wordt door genetische factoren, maar waarin het
drugsgebruik ook voor ingrijpende veranderingen in het brein zorgt die een cruciale rol
spelen in de ontwikkeling van deze stoornis.
De relapse cijfers van verslaving verschillen niet zoveel met die van andere chronische
ziekten zoals diabetes.
De afname van breinmetabolisme als gevolg van verslaving (executieve functies, planning) is
vergelijkbaar met de verminderende hartmetabolisme na een hartaandoening. Hart-en-
vaatziekten zijn ook vergelijkbaar met verslaving in de zin van dat ze bieden een genetische
bijdrage hebben. Vergelijkbare omgevingsfactor verslaving en hartaandoeningen: stress.
Verslaving is een complexe ziekte: genen, omgeving, drugs, brein mechanismen en
verslaving.
Kritiek op hersenziekte model:
- Kost veel moeite om ervan af te komen, bij medische ziekten is dat vaak makkelijker
- De verantwoordelijkheid wordt weggenomen bij de verslaafden alsof ‘ze er niets aan
kunnen doen’ neemt self-efficacy weg
Argument voor:
- Het een ziekte noemen neemt schuldgevoel weg, waardoor er ruimte is om eraan te
werken
Meer dan 90% van de rokers rapporteert craving als ze enkele uren niet hebben gerookt.
Ook cocaïneverslaafden en alcoholverslaafden rapporteren craving.
Craving meten: vragenlijsten (Questionnaire on Smoking Urges & Obsessive Compulsive
drinking scale).
Craving (anticiperen op beloningen) dopamine
Meten van dopamine bij ratten: in het striatum (waaronder nucleus accumbens/ventraal
striatum). Bij het krijgen van voedsel is er een piek in dopamine niveau. Bij een seksuele
stimulus neemt dopamine ook toe.
Drugs (herhaalde blootstelling):
- Hoogst bij amfetamine
- Boog bij cocaïne
- Piek bij nicotine
Cue reactiviteit: het fenomeen dat stimuli die geassocieerd zijn met beloning significante
fysiologische en subjectieve reacties uitlokken (bv. hartslag, maar ook hunkering).
Pavloviaanse/klassieke conditionering: neutrale stimulus gekoppeld aan ongeconditioneerde
stimulus (beloning)
Instrumentele conditionering: verandering in gedrag door een relatie tussen een
instrumentele respons en een beloning (bekrachtigen door beloning bijvoorbeeld).
3